Tag archieven: biografie

Wycker Pastoorstraat, Maastricht

Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.  Foto's: Wiel Kusters
pacific3
Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014. Foto's: Wiel Kusters
Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.
Foto’s: Wiel Kusters

In de zomer van 1898 speelde Pierre Kemp, elf jaar oud, in de straten van Wyck treintje met Eugenie Lyon, het tienjarige dochtertje van een conducteur van de Grand Central Belge, de maatschappij die de spoorlijn bereed die Maastricht met het Belgische railnet verbond.

Eugenie woonde met haar ouders aan de Sint Maartenslaan (toen nog Kerkweg geheten) op nummer 5.

Over dat treintje spelen met zijn eerste muze, over de trottoirbanden in Wyck, schreef Pierre Kemp het lange gedicht ‘Pacific’, dat in 1946 in boekvorm verscheen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.

De titel ‘Pacific’ is een verwijzing naar een door de treinenliefhebber Kemp bewonderd locomotieftype, de Pacific 231, en herinnert ook aan een symfonie van Arthur Honegger, ‘Pacific 231’.

Pierre Kemps gedicht begint als volgt:

Weer word ik 2-3-1 en in de bochten
van de trottoirs begin ik weer mijn tochten.
’k Schuif met mijn schoenen niet, zo ’k deed als kind,
maar met mijn borsten zwoegend in de wind
wordt elke blok trottoirband kilometer.

Over de locatie van ‘Pacific’, de straten-in-aanleg waar hij met Eugenie treintje speelde, heeft Kemp in 1948, in een brief aan zijn vriend Karel Reijnders, verteld dat dit het gebied was ten westen van het oude station Maastricht Staatsspoor. ‘Het is ook thans nog mijn gewoonte op trottoirbanden te loopen en me locomotief te wanen en toen ik dit in 1946 bij mijn wandelingen naar het stadspark in genoemde straat deed’ – hij bedoelde de Wycker Pastoorstraat – ‘welde op een gegeven oogenblik de eerste regel in mij op.’

 

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmailby feather

Turennestraat 21, Maastricht

Op 21 juli 2007 was het veertig jaar geleden dat Pierre Kemp in zijn geboorte- en woonplaats Maastricht overleed. Op 1 december van datzelfde jaar, ’s dichters verjaardag, werd een gedenksteen aangebracht in de gevel van het huis, Turennestraat 21, waar Kemp van bijna veertig jaar gewoond heeft en gewerkt.

Op de zwarte steen, ontworpen door Jos Keulen, staat een foto van Pierre Kemp uit 1961, het jaar waarin hij 75 werd. De foto toont hem staande in de deuropening.

Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.
Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.

Op de steen staat de volgende regels van Pierre Kemp, ontleend aan het openingsgedicht van zijn bundel Emeritaat (1959):

Ik woon al lang in een huis van de lucht,

iets hoger dan de vogels in de bomen.

En verder:

Hier woonde en werkte van 1929 tot 1967 de dichter Pierre Kemp.

Het is in de Turennestraat (met zijn bomen) dat Kemps roem als dichter van de unieke ‘kleine liederen’ begonnen is. Hier viel in juni of juli 1929, twee maanden na zijn verhuizing, de aflevering van het fameuze tijdschrift De Gemeenschap in de bus met daarin het gedichtje dat voor Kemp een ’tweede debuut’ betekende (na zijn eerste debuut, met de bundel Het wondere lied in 1914).

Verbascum

De dalen staan vol gouden torens.

De lippen van God bewegen

zich onder zijn sterren

en blazen slaap over de bloemen.

Kemps komst naar de Turennestraat in april 1929 viel dus nagenoeg samen met het begin van de bloei van zijn dichterschap. Het was ook de tijd waarin hij zijn lidmaatschap opzegde van de verzuilde R.K. Algemeene Kunstenaar Vereeniging, waarvan hij acht jaar lid was geweest. Hij deed dat met een brief waarin hij de bestuurderen voorhield, dat het voor alle kunst, de rooms-katholieke niet uitgezonderd, wenselijk is dat de kunstenaar zijn onafhankelijkheid behoudt en niet met behulp van een collectiviteit en in afhankelijkheid daarvan omziet naar een goede pers en beloningen in geld of eretekens.

Het was duidelijk: Pierre Kemp wilde niet meer de nadrukkelijk aan de katholieke zuil gebonden dichter en schilder zijn die hij geweest was. Vanaf nu woonde hij zelfbewuster dan ooit in het huis van de vrije verbeelding.

Zie: Wiel Kusters, ‘Gedenkplaat voor de dichter Pierre Kemp’ in De Maasgouw 127 (2008) 2, p. 52-55. Daar vindt men ook een overzicht van de vele adressen in Wyck, waar Kemp, geboren in de Mariastraat, vóór 1929 gewoond heeft.

Met Benno Barnard bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft: Turennestraat 21, Wyck-Maastricht.

Met Benno Barnard in 2011 bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmailby feather

Wie was Corrie de Bruïne? Biografisch nieuws (2)

Collectie Wiel Kusters
Collectie Wiel Kusters

Voor mij ligt een exemplaar van de tweede druk, uit 1920, van Pierre Kemps debuutbundel Het wondere lied uit 1914, een uitgave van L.J. Veen te Amsterdam. Op het schutblad prijkt de naam van de oorspronkelijke eigenaresse: Corrie von Geusau de Bruïne.

Pierre Kemp heeft op de franse titelpagina een gedicht geschreven:

Van den schrijver:
Toen sprak de ziel in ’t vrouwelijk gewaad
En keek naar die met ’t mannelijk gewaad:
“Weet gij, of iemand met u medegaat,
Wanneer zij naast u treedt den heelen weg?”

“Dit niet te weten is de grootste pijn;
Te zijn getwêen en toch alleen te zijn
En rondom ’t leven met een schoonen schijn….
Van groente en bloesems over boom en heg.

“Zoo!” zei die vrouwenziel en keek en zweeg.
Het scheen, dat zij zich even tot hem neeg,
Maar met ’t gebaar als van een dwangbeweeg.
Hij zag dat aan en deed de wimpers neer.
Hij wist het wel – al lang – en kloeg niet meer.

 De bundel met dit gedicht over eenzaamheid in een relatie, voor een vrouw die een goede verstaander moest zijn, dook in 2005 op op een kleine boekenmarkt in Zaltbommel. Het is mij tot nu toe niet gelukt het hoe en waarom van dit opdrachtgedicht te achterhalen. Men vindt hierover dus ook niets in mijn biografie van Pierre Kemp. Wie was Corrie von Geusau de Bruïne en, het allerinteressantst, in welke relatie stond zij tot de dichter? Via internetgespeur ben ik erachter gekomen dat zij als Aleida Henrica Adriana Cornelia de Bruïne geboren is in 1881 in Zwijndrecht en in 1966 in Geldermalsen gestorven. Ze was een dochter van P.J.A. de Bruïne, burgemeester van Dordrecht. In 1902 werd Corrie door haar vader opgegeven als lid van het Algemeen-Nederlands Verbond, zoals vermeld staat in het verenigingstijdschrift Neerlandia, jaargang 6. In 1906 trouwde Corrie de Bruïne met jonkheer Gillis von Geusau, vanaf 1917 Gillis Valckenier von Geusau geheten. (Met dank aan Raymond Frenken.)

Waar kan Pierre Kemp, die Zuid-Limburg maar zelden verliet, Corrie de Bruïne hebben ontmoet? Zelf was hij, die sinds 1 december 1916 op het loonbureau van van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven werkte, op 11 januari 1918 in Maastricht getrouwd met Tine Mommers.

Heeft Corrie de Bruïne wellicht behoord tot de kring rond de zangpedagoge Cornélie van Zanten in Den Haag? Op 3 juni 1917 vond te haren huize Kemps eerste ontmoeting plaats met de componist Hendrik Andriessen, met wie hij plannen voor een opera ontwikkelde.

(Meer over Van Zanten, Kemp en Andriessen in mijn biografie van de dichter, Pierre Kemp. Een leven, p. 205-206).

 

 

 

 

 

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmailby feather

Hoe Remco Campert Pierre Kemps verjaardag vierde (1961)

campert

Op vrijdagavond 1 december 1961 werd in Maastricht met de opening van de tentoonstelling Nieuws van de Zwarte Man in Kunstzaal Dejong-Bergers aan de Grote Staat Pierre Kemps vijfenzeventigste verjaardag gevierd. (Pierre Kemp. Een leven, p. 616 e.v.) Na de opening was er een ontvangst op het stadhuis, waar de burgemeester een feestrede hield. De feesteling, wars van gezelschappen en geplaagd door lichamelijke kwalen, was bij dit alles niet aanwezig.

Tot degenen die zich die 1e december naar Maastricht hadden begeven behoorde ook Remco Campert. Het valt na te lezen in aflevering van zijn rubriek ‘Uit een schrijversleven’ in het decembernummer van het tijdschrift Podium (16e jrg. nr. 3). Ik haal zijn notities hier onder het stof vandaan.

 1 dec. Met Ha[n] Lam[mers] naar Maastricht om de 75ste verjaardag van Pierre Kemp luister bij te zetten. Voelde dit niet te kunnen laten, aangezien ook aanwezig bij begrafenis Nescio, waar van Oor[schot] onlangs in Tirade nog zo gevoelig over heeft geschreven. Een zondvloed van regen, een uur in de Maastunnel vastgezeten, pas om 21 uur in Maastricht. Veel verwachtend van zuidelijke gulheid naar stadhuis, waar in ijskoude hal geluisterd naar onduidelijke toespraken van mij onbekende heren, die plaatselijke grappen maakten en elkaar geschenken aanboden. Pierre Kemp zelf reeds te bed. Ook van Oor. niet aanwezig, maar die zal dan wel op de begrafenis zijn. Staande geluisterd, terwijl kou door de benen optrok en zich in de buik nestelde. Veertig man aanwezig en vier vrouw. Tenslotte applaus en toespraken over. Nu begint het eten en drinken in verwarmde dikbetapijte zalen. Welnee. Wel werd ons namens de burgemeester een glas van de smerigste witte wijn, die ik in jaren dronk, aangeboden. Dit alles nog steeds staande in slechtverlichte hal. In de verte staat Ger[rit] Borg[ers] in functie[1] te praten met plaatselijke grootheden. Boos jassen aan en weer weg. Maar bij de deuropening staande gehouden door plaatselijke kunstenaar. ‘We zien elkaar zo weinig, jullie uit het N. en wij uit het Z., laten we nog even gezellig samenzitten. Goed, goed. Ha. Lam.: ‘We wilden naar de Vogelstruus.’ (Een café dat hij kende.) Pl.k. (corrigerend): ‘Vogelstruis.’ Goed, hoe dan ook. Pl.k.: ‘Liever eerst naar het Haantje.’ Wij (beleefd): ‘Goed.’ Pl.k. (zich bedenkend): ‘Als het tenminste open is. Even kijken.’ Loopt hal uit, komt teleurgesteld weer binnen: ‘Het is dicht.’ Dus toch maar naar de Vogelstruis, café geheel gevuld met pl.k.’s, veel pijpen en baarden, leeftijd van middelbaar tot hoogbejaard, zelfs de enkele jongeren. Ook aanwezig, wonderlijk, Sim[on] Carm[iggelt] en zijn vrouw, in gezelschap van Ber[tus] Aaf[jes] en M. van der Pluh [Plas]. Aan eenvoudighouten tafel gaan zitten bij Ger. Bor. en tal van pl.k.’s. Een Els gedronken, plaatselijke drank, wee en onsmakelijk, helaas. Bier beter. Lucia Bokma, goed Fries. Het lijkt wel Reynders hier, maar dan plaatselijker. Weg, weg. Op zoek naar locale Lucky Star[2] en gevonden. Ongeveer leeg, maar muziek goed. Ogen dicht, net A’dam. Weg, weg. Om één uur sluit alles, dus  nog snel naar ander café. Druk. Aan lange tafels zitten de pl.k.’s, plus Ger. Bor., Sim. Carm., enz. Ha. Lam. mengt zich tussen de menigte. Wij aan de bar, whisky, lekker. Éen uur en nog lang niet aangeschoten. Wat te doen? Met een paar pl.k.’s (die opsommen wie ze allemaal kennen in Amsterdam en uitleggen waarom ze er nooit zouden willen wonen) in auto’s de grens over. Grensbomen open na twaalven. Grote, moderne café’s, neon, jukeboxes, bowling enz. Niet veel klanten en allemaal mannen. Woordenwisseling met pl.k. over verschillen tussen Noord en Zuid. Pl.k.: ‘Toen jullie nog in dierenhuiden liepen, droegen wij alle nette kostuums.’ Verontwaardigd en geheel gekleed aan de bar gaan zitten. Zuchten. Geeuwen. Drinken. Roken. Om vijf uur ’s ochtends terug naar hotel in M. […] Volgende ochtend […] bier gedronken om het lichaam te herstellen. Naar tentoonstelling Pierre Kemp. Lieve schilderijen, lieve gedichten, lieve krabbels, lieve foto’s, lieve man. Wij enige bezoekers, lieve bezoekers. Nu eenmaal toch in culturele bui, dus Ha. Lam. op orgel gespeeld in kerk. Daarna terug naar A’dam, maar auto wil niet starten en alle garages zijn dicht. Aangeduws met behulp van o.a. pl.k., die zich voorstelde op valreep: ‘F.V., portrettist.’ Maastricht uitgereden, alsof God ons op de hielen zat.

[1] Borgers was conservator van het Letterkundig Museum in Den Haag.

[2] dancing / jazzdiscotheek aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam.

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmailby feather

Biografisch nieuws (1)

Pierre Kemp voelde zich sterk aangetrokken tot (oude) volks- en kinderprenten, een liefde die onder invloed van zijn vader al in zijn vroegste jeugd was ontstaan. Vanaf het moment dat hij vast werk had, als kantoorbediende op het loonbureau van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven (sinds 1 december 1916) en daarnaast ook nog inkomsten had uit publicistisch werk, begon hij prenten te verzamelen. (Pierre Kemp. Een leven, 259 e.v.)

Behalve in deze van een of meer afbeeldingen verluchte centsprenten was hij ook geïnteresseerd in straatliederen, volksliedjes die op losse bladen werden verkocht door straatzangers. Soms waren die voorzien van een muzieknotatie, soms werd volstaan met ‘op de wijze van…’. Onderwerp van de dikwijls nogal sentimentele liederen waren rampen, moorden, politieke ontwikkelingen of hartroerende gebeurtenissen van sociale en amoureuze aard.

Straatliederen werden eeuwenlang op de markt of aan de deur verkocht, tot ver in de twintigste eeuw.

In 1933 stelden D. Wouters en J. Moormann een eerste verzameling samen: Het straatlied. Een bundel schoone historie-, liefde- en oubollige liederen. Een  jaar later verscheen daarop een vervolg.

Pierre Kemp bezat beide boeken. In 1933 zocht hij schriftelijk contact met Wouters in Zeist. Bij zijn brief voegde hij een lijst van de 128 straatliederen uit zijn eigen collectie. Zelf had Wouters, zo schreef hij terug, niet minder dan 4000 gedrukte liederen in zijn verzameling. Niettemin vermeldde Kemps lijst nog 80 items die Wouters niet bezat. In een latere brief vroeg hij dan ook of hij Kemps liederen niet kon overnemen. ‘Zegt u het maar! Geen loven en bieden! Ik stem toe of… ’t gaat boven mijn kracht. […] Denk u er eens over. Ja?’ En nog weer later: ‘Ja, mag ik hem [PK’s verzameling] een maand hier hebben? Ik stel of liever geef graag iedere cautie, ook wel bankcautie desgewenscht. In mijn kelder heb ik een brandvrije safe: Dan kan ik zelf overnemen wat me het meest gewenscht voorkomt.’

Niet bekend is of Kemp zijn collectie straatliederen destijds inderdaad geheel of gedeeltelijk van de hand heeft gedaan, maar waarschijnlijk is het wel.

In zijn exemplaar van Het straatlied. Nieuwe bundel schoone historie-, liefde- en oubollige liederen (1934), dat samen met een groot aantal boeken uit Kemps nalatenschap bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek Maastricht, trof ik er nog enkele aan uit de jaren veertig en vijftig. Daaronder: ‘Mijngevaar. [Op de] Wijze [van]: Overschotje’, met Kemps aantekening: ‘Aan de deur gekocht 7-5-‘46’. De auteur is C.J. van Vlijmen.

‘Overschotje’ is hier te beluisteren, gezongen door Maarten van Rozendaal.

De tekst van ‘Mijngevaar’, die op de melodie van ‘Overschotje’ te zingen valt, luidt (met enkele inkortingen):

MIJNGEVAAR

In ’n dorpje dicht bij het mijnland,

Hadden zij hun schamelbrood,

Dagelijks ging hij kolen delven

In de klauwen van den dood.

Samen hadden zij een jongen

Met veel zorgen grootgebracht,

En voor ’t eerst zou hij  met vader

Meegaan in de donkere schacht.

 

[…]

 

En op zekeren dag toen ging hij

Met z’n vader naar de mijn

Fier omdat hij nu een man was

En z’n ouders steun kon zijn.

En zij gaven hem een mijnlamp

Met het nummer 108.

Toen werd hij net als de andere

Diep de aarde ingebracht.

 

De jongen wordt het slachtoffer van een gasexplosie. Het lied vervolgt:

 

Een brigade zwarte helden

Daalden met die lift weer af

Pogend of het duister mijnbeest

Hem z’n offer weder gaf.

In ’n vergelegen hoekje

Op de bodem van die schacht

Waar hij nog was heengeslopen

Lag het nummer 108.

 

Stil werkt nu een grijze vader

Heel alleen met zijn verdriet,

Peinzend waarom zijn zoon moest sterven

En de dood zijn leven liet.

Thuis zat een bedroefde moeder

Af en toe dan weent zij zacht

En streelt ’t werkpak van haar jonge[n]

Met zijn nummer 108.

 

 

 

 

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmailby feather