Op dinsdagavond 20 september 2016 is in Antwerpen overleden de dichter en essayist ADRIAAN DE ROOVER (pseudoniem van F.A. de Rooy). Hij is drieënnegentig jaar geworden.
Ik leerde Adriaan de Roover kennen in de periode dat ik me voorbereidde op het schrijven van de biografie van PIERRE KEMP, die in 2010 verscheen.
De Roover, die met Kemp in epistolaire betrekking had gestaan en in 1956 was begonnen met voorbereidingen voor een grote studie over de Maastrichtse dichter, is mij zeer behulpzaam geweest, onder meer doordat hij mij de beschikking gaf over Kemps brieven aan hem uit de jaren 1956-1962. Uiteindelijk zijn deze brieven ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek te Maastricht.
Ik heb Adriaan de Roover leren kennen als een beminnelijk man, die nadat hij zijn intensieve Kempstudie aan het begin van de jaren zestig had gestaakt, geruime tijd heeft rondgelopen met een zeker schuldgevoel omtrent deze niet ingeloste belofte aan de dichter, die uitzag naar het verschijnen van een monografie over zijn werk, en aan zichzelf.
Tien jaar geleden mocht ik een uitgave verzorgen van de briefwisseling tussen Pierre Kemp en Adriaan de Roover. (Nijmegen, Vantilt, 2010).
Aan het slot van zijn even eerlijke als charmante nawoord bij dit boek, gedateerd Antwerpen 6 februari 2006, schreef De Roover:
‘Intussen ben ik, A.D.R., de 75 van Kemp allang voorbij en ik weet niet of ik nu lachen of schreien moet. Vandaag heb ik de dichter-van-de-kleine-liederen herontdekt, de Heer in het zwart, die mij eens de raad gaf het leven niet zo ernstig te nemen en die mij op mijn oude dag liet weten: ‘Om weer kind te zijn, is het nooit te laat!’
Hoe graag wil ik het dichterswoord van Pierre l’Englouti geloven!’
OP DE FOTO’S: Adriaan de Roover zoals ik hem in 2004 fotografeerde in de studiezaal van het Regionaal Historisch Centrum in Maastricht tijdens het bekijken van zijn in het Archief Pierre Kemp berustende brieven aan de dichter.
Tot slot een gedicht van Adriaan de Roover uit zijn bundel Ik ruik de sterren al (1987):
taalloos
ik draag de snavel
van de roofvogel
die op het ijs te pletter stort
ik sterf zonneblind
in de bergen van anijs
met wolken in de oren
het kraaien van
duizend gemartelde hanenik wil de armoe van de dichter
dekken met een barokke dood
de taalloze zaden
die te slapen liggen
onder de steen
van mijn tong
(geciteerd naar Adriaan de Roover, Gedichten 1953-1998, Antwerpen, Demian,1998)