Lezend in de memoires van de schrijver Pierre H. Dubois (1917-1999) kwam ik een beschrijving tegen van het bezoek dat deze in mei 1956 bracht aan de destijds negenzestigjarige Pierre Kemp.
Dubois citeert uit een brief die hij daarover schreef aan Jan Greshoff:
‘Ik bracht […] enkele dagen door in Maastricht, waar ik kennismaakte met de [bijna] 70-jarige Pierre Kemp, een klein, vrij lelijk, maar guitig, slim, een beetje satanisch mannetje, met een hoog, stijf wit boord, een brilletje, een zwart lusteren jasje en een zwart deukhoedje, dat hij tijdens het gesprek naast zich op zijn glimmend bureau-ministre legde.
Hij leek een heel klein beetje op een niet zo kwaadaardige Léautaud, al hoonde hij het katholieke zuiden nogal, waar hij met zijn polygame natuur zich altijd wat beklemd had gevoeld. Hij genoot nog zichtbaar van (waarschijnlijk geheel imaginaire) herinneringen aan vrouwen, toch wel het interessantste wat het leven biedt, vond hij, naast muziek en kleuren. Daarom was hij zo bedroefd over het ouder worden, want dan kon je over die dingen alleen nog maar dénken, en de aardigheid was er dan toch voor een goed deel wel af. Ik zei dat ik me dat kon voorstellen, maar dat kon ik mij, volgens zijn zeer juiste opmerking, natuurlijk niet, want ik wás nu eenmaal nog niet oud. Zo praatte ik drie kwartier met hem en vond het allergenoeglijkst.’
Pierre H. Dubois, Memoranda [deel 3]. Een soort van geluk (1952-1980). Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1989.
by