Gedicht en tekening van Lucebert (manuscript) in het Liber Amicorum dat Pierre Kemp in 1956 werd aangeboden.
Op zijn zeventigste verjaardag, op 1 december 1956, kreeg Pierre Kemp een liber amicorum aangeboden, een met de hand geschreven, getekend en geschilderd boek in 1 exemplaar, waarmee tal van dichters en kunstenaars hun bewondering en genegenheid voor de dichter tot uitdrukking brachten. Het boek was tot stand gekomen door de goede zorgen van Kemps vrienden, de leraar Nederlands Fernand Lodewick en de dermatoloog en oriëntalist Harrie Tijdens.
Ook Lucebert werkte mee en wel met een voor Pierre Kemp geschreven gedicht en een tekening (zie foto).
De Werken van een Oude Dichter
Het lange dwaze leven de vechtende steen door drie
Vuren kanalen doorsneden en ook drie
Vlammende bruggen naar het gasvormige huis
Het Paleis – de Pagode – het Priëel
En des morgens vroeg met de handen
– twee landen vol denkend licht –
Naar den Oever dan daar het Lied
Nabij leren wenken naar het weven der vogels
En in de middag de geest overgegeven
Aan het hernieuwde dier dat weer de zon gewon
Of ook gewond gaan werken aan het verbreiden
Van verborgen bronnen onder het doortrapte net van wegen
Maar als hij op de avonddrempel hurkt
En naar de blankgebrande maan ziet
Hoort hij weer zijn wijze slangen zingen in het grijze hout.
Lucebert
Het gedicht verscheen – zonder de tekening – ook in de decemberaflevering 1956 van Maatstaf. Maandblad voor letteren, voorzien van de opdracht ‘voor Pierre Kemp’. De Maatstaf-versie bevatte een aantal varianten, die zijn overgenomen in de door C.W. van de Watering verzorgde editie van Luceberts Verzamelde gedichten (Amsterdam, De Bezige Bij, 1974). In de gedetailleerde verantwoording van deze editie is de versie uit het liber amicorum voor Pierre Kemp onvermeld gebleven. Aan de editeur was de ‘oertekst’ van het gedicht kennelijk niet bekend.
De voornaamste veranderingen die Lucebert in de Maatstaf-versie aanbracht waren: het weglaten van hoofdletters en leestekens; het veranderen van ‘naar den Oever’ in ‘naar de oever’; het uitbreiden van ‘de geest’ (r. 9) tot ‘de tegenstrijdige geest’; en het veranderen van ‘het hernieuwde dier’ (r. 10) in ‘het nieuwe dier’.
Blader hier door het complete kleurrijke en verrassende Liber Amicorum voor Pierre Kemp, dat bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek in Maastricht.
Misschien wel Pierre Kemps mooiste en vindingrijkste gedichtenbundel is Engelse verfdoos, die in 1956 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag het licht zag bij Bert Bakker / Daamen n.v. in Den Haag.
Voor de inhoud en de opbouw van zijn bundel baseerde Kemp zich op de kleuren van de waterverfdoos van Engels fabricaat die als artikel 111 werd aangeboden in Vroom & Dreesmanns De schatkamer van Sint Nicolaas. Geïnspireerd door al die kleuren en hun dikwijls schitterende namen schreef hij tussen medio november en einde december 1955 zestig gedichten, van ‘Cerise’ tot ‘Rose madder’.
Engelse verfdoos die Pierre Kemp het systeem en de inspiratie leverde voor zijn gelijknamige gedichtenbundel. Exemplaar uit het bezit van Folkert Tijdens, die er als kind mee speelde.
Kemp kwam als gevolg van diverse kwalen nog maar zelden buiten de deur en vrijwel nooit meer in het centrum van Maastricht. Zijn huisgenoten hield hij het liefst op enige afstand van zijn werk. Zijn dichterschap was hun vreemd. Bovendien hadden zijn drie zonen overdag hun eigen bezigheden. Hoe kwam hij aan een exemplaar van die Engelse verfdoos?
Ondanks zijn op het eerste gezicht misschien wat mensenschuwe gedrag onderhield Pierre Kemp goede tot vriendschappelijke relaties met enkele straatgenoten. Onder hen de familie Paulissen, Turennestraat 5. De heer Paulissen werkte als expeditiechef bij Vroom en Dreesmann en was graag bereid de dichter een exemplaar van de begeerde verfdoos thuis te bezorgen.
In een volgend bericht meer over Kemps contacten met vader én zoon Paulissen. En met andere buurtbewoners.
Hier nu eerst een gedicht uit Engelse verfdoos, nummer XVII:
Indian Yellow
De kleine tovenaar Penseel
drinkt aan het napje Indisch Geel
en tript naar het groen gekarteld buiten
om duo’s met de wind te fluiten.
Ik vraag mij af, waarheen hij wil
en of dit is zijn nieuwste gril,
maar laat hem gaan.
Hij blijft bij de boterbloemen staan,
niet merkend, hoe ik hem bespied
en luister naar zijn fluitelied,
tot hij zegt tegen die bloemen: ‘Kijk!
Wij zijn nu even geel en even rijk!’
De achtergrondkleur van het door Dick Elffers vormgegeven omslag is groen. De kleur waarover Kemp in het gedicht ‘Emerald green’ schrijft: ‘Groen is zo goed voor mijn zieke ogen, / gepijnig door de kleuren van de zonneschijn.’
Vanaf vandaag vindt u op de pagina Uit de werkplaats geregeld onvoltooid gebleven en niet eerder gepubliceerde gedichten van Pierre Kemp. Vandaag een gedicht van de 78-jarige dichter, dat begint met de wonderlijke regel: ‘Met een vork en een lepel in een vaas’.
Over de voormalige mergelgroeve in de Cannerberg in Maastricht die de Jezuïetenberg wordt genoemd, valt veel te vertellen. Van 1880 tot 1967 leefden de theologanten van het Canisianum zich daar op hun wekelijkse recreatiedag uit door in de mergel te beeldhouwen of op de wanden te tekenen of te schilderen. Ook legden ze er miniatuurwaterwerken aan.
De laatste en meest omvattende publicatie over de Jezuïetenberg is het boek van T. Breuls en P. Houben, De Jezuïetenberg (2008), verschenen als nummer 70 van de historische reeks Maastrichts Silhouet.
Wat daarin niet vermeld wordt en wat ik ook elders nooit gelezen heb, is dat Pierre Kemp, die via zijn mentor pater Jos. van Well S.J. in contact stond met de Maastrichtse jezuïeten, in 1915 in de Jezuïetenberg een grote houtskooltekening heeft gemaakt. De tekening is gesigneerd P. Kemp en twee keer gedateerd: 17 juni 1915 en 13 augustus 1915. Hij heeft er dus bij twee gelegenheden aan gewerkt.
Kemp woonde in 1915 gedurende negen maanden in Amsterdam, waar hij als leerling-journalist werkte bij het katholieke dagblad De Tijd. Hij had er veel last van heimwee en is eind 1915 definitief naar Maastricht teruggekeerd.
Op de tekening die hij maakte ligt aan de horizon, achter een glooiend landschap, een stad. Hoewel het beeld van het landschap dat zou kunnen suggereren, is die stad niet Maastricht. Ze lijkt ontsproten aan zijn verbeelding.
Ik zag de tekening voor het eerst op 5 augustus 2008. Het voelde als een ontdekking.
Sinds vandaag in de boekhandel: een nieuw deel in de reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur: Bloed en rozen van Jacqueline Bel, handelend over de periode 1900-1945.
Hierin natuurlijk ook aandacht voor Pierre Kemp. Zijn vroegste werk, beginnend met Het wondere lied (1914), wordt niet besproken. Wél het werk dat hem vanaf het einde van de jaren twintig zijn unieke reputatie bezorgde, eerst via gedichten in het tijdschrift De Gemeenschap en vanaf 1934 ook met gedichtenbundels-nieuwe-stijl, waarvan Stabielen en passanten de eerste was.
Pierre Kemp figureert bij Jacqueline Bel in het hoofdstuk ‘De “Roaring Twenties” (1920-1930), subhoofdstuk ‘De verzuiling’, paragraaf ‘Vernieuwing van de poëzie’.
Jacqueline Bel: Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945. Amsterdam, Bert Bakker, 2015.
Vandaag is het 129 jaar geleden dat – op 1 december 1886 dus – in de Mariastraat, in het centrum van Maastricht, Pierre Kemp werd geboren.
Als geboortehuis vond ik in de gemeentelijke archieven het niet meer bestaande nummer 15 vermeld.
Mariastraat 17, Maastricht.
In 1887 woonde het gezin van de molensteenkapper Hubertus Kemp in de Rechtstraat in Wyck, op het huidige nummer 79. In 1888 weer in de Mariastraat, nu op nummer 17 (zie de foto). Kemp heeft zelf altijd gemeend dat hij in de Rechtstraat was geboren.
In 1890 verbleef het gezin Kemp in het Duitse Poppelsdorf, bij Bonn, waar vader werk had gevonden als Steingut- und Porzellandrucker.
In 1890 vestigde Hubertus Kemp zich met vrouw en zoon weer in Wyck-Maastricht: Rechtstraat 74 en 94 (hier werd op 31 december 1890 een tweede zoon geboren: Mathias). Vandaar ging het naar de Maastrichter Smedenstraat (nummer onbekend) en de Meerssenerweg (idem). Vervolgens weer naar Wyck: Stenenwal 12, Rechtstraat 13, Rechtstraat 1, Stenenwal 15, Mariastraat 11, Lage Barakken 13 en Lage Barakken 5.
Van Lage Barakken 5 verhuisde Kemp, achttien jaar oud, op 26 februari 1915 naar Amsterdam om leerling-journalist te worden bij het dagblad De Tijd. In december was hij weer terug in het ouderlijk huis, Lage Barakken 5.
Na zijn huwelijk, op 11 januari 1918 met Tine Mommers, verhuisde hij naar Haanrade, gemeente Kerkrade. Maar in october keerden de echtelieden alweer terug naar Wyck: Cörversplein 6.
In 1919 was het adres Wycker Grachtstraat 10C, in 1924 Sint Antoniuslaan 55B, in 1927 Sint Maartenslaan 37. Van 23 april 1929 tot zijn dood in 1967 woonde Pierre Kemp met zijn vrouw en, inmiddels, drie zonen in de Turennestraat op nummer 21.
Al die adressen, en zeker de serie woningen waar de dichter nog met zijn ouders (en broer) heeft gewoond, zeggen in hun totaliteit iets over de woningvoorraad en de woonomstandigheden in de laat-negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse industriestad Maastricht. Het zal in de meeste gevallen om niet meer dan een- of hoogstens tweekamerwoningen zijn gegaan in huizen waarin meerdere gezinnen verbleven. Vanuit dat wel zeer beperkte ‘woongenot’, tegen relatief hoge huurprijzen, kon men al gauw de indruk krijgen dat men zich op een ander adres enigszins kon verbeteren, hoe minimaal ook.
Op 27 en 28 februari en 1 maart 1963 maakte de cineaste Corinne du Mée-van Moorselaar ten huize van Pierre Kemp opnamen voor de film Spelen in het donker, waarvoor zij ook het scenario had geschreven.
Op verzoek van de filmmaakster moest Pierre Kemp, aan zijn bureau zittend, doen alsof hij schreef. Kemp reageerde met: ‘Ik geloof niet dat ik dat kan.’ Toen de opnames beëindigd waren, bleek dat hij echt had zitten schrijven: tien gedichten die hij zelf relativerend ‘knittelverzen’ noemde, maar die niet echt onderdoen voor ander werk uit die tijd. In het Verzameld werk zijn ze te vinden onder de titel ‘Court métrage’ (korte film).
Spelen in het donker kwam pas in 1967, het jaar van Kemps dood, gereed. De première vond plaats op 13 juni tijdens de Internationale Filmweek Arnhem. Een dag later, op woensdagmiddag 14 juni, werd de ongeveer tien minuten durende film twee keer voor Pierre Kemp zelf vertoond in een ruimte van verpleeghuis Calvariënberg in Maastricht. Maar hij kon nauwelijks nog iets zien. Waarschijnlijk ervoer hij het geluid, en vooral de muziek, als het indrukwekkendst. Toen hij werd teruggereden naar zijn ziekenkamer liepen er tranen over zijn wangen.
De muziek bij Spelen in het donker was gecomponeerd door Willem Frederik Bon. De acteur Siem Vroom las de gedichten en Ineke Jungschleger sprak het door Fred van Leeuwen geschreven commentaar.
Spelen in het donker bevat de enige bewegende beelden van Pierre Kemp die bestaan.
Literatuur: Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. (Nijmegen, Vantilt, 2010), p. 637-638, 653-654.
In de Sint-Martinuskerk in Wyck, Pierre Kemps parochiekerk, van waaruit hij op 26 juli 1967 werd begraven, bevindt zich een middeleeuws crucifix, de notenhouten Zwarte Christus van Wyck, dat in Maastricht en omstreken al eeuwenlang met grote devotie wordt vereerd.
Volgens de legende van deze ‘Zwarte Christus van de Noot’, in de vroege zestiende eeuw op schrift gesteld, is het beeld ontstaan uit een noot die een bedevaartganger uit Riemst, tussen Maastricht en Tongeren, had meegebracht uit het Heilige Land. Hij gaf die noot aan zijn vrome dochter, die hem in de tuin plantte. Er groeide een boom uit met drie takken. Bij een hevig onweer werd hij door de bliksem getroffen. De volgende dag stond ‘in den myddel van den boom […] eyn schoen cruys mitter figuren onss heren.’[1]Toen het meisje enige tijd later intrad in het klooster van de Witte Vrouwen in Maastricht (daar waar later ook Marieken van Nieumeghen haar toevlucht vond, op de plaats waar nu het Theater aan het Vrijthof staat) voerde zij het wonderbare beeld daar mee naartoe. In de Franse tijd werd de Zwarte Christus verborgen in Wyck. Sinds 1804 verblijft het beeld in de parochiekerk van dit stadsdeel, op vijf minuten lopen van Pierre Kemps huis in de Turennestraat.
In 1962 vonden in het interieur van de kerk wijzigingen plaats, ook met betrekking tot de plaatsing van de Zwarte Christus. Daarover valt te lezen in de databank van het Meertens Instituut. Het corpus werd van het kruis gehaald en boven een nieuw zij-altaar tegen een wandkleed gehangen.
Dat wandkleed was een creatie van de in Heerenveen geboren, in Roermond opgegroeide, in Den Haag opgeleide en sinds 1945 in Maastricht werkende kunstenares Hetty Kluijtmans. Zij was een zus van kapelaan J.M. Kluijtmans, die van 1945 tot 1964 kapelaan was van de Sint-Martinuskerk en secretaris van de Broederschap van het H. Kruis. In 1959 had zij illustraties gemaakt voor een in dat jaar verschenen boekje over de Zwarte Christus.[2]
Hetty Kluijtmans, illustratie in ‘Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk Maastricht’. Maastricht, 1959.
Hetty Kluijtmans (1917-1998) had in 1954 contact gezocht met Pierre Kemp, wiens werk ze bewonderde, en uit die kennismaking was een artistieke en intellectuele vriendschap ontstaan. Ik citeer Pierre Kemp, zoals hij over hun eerste ontmoeting aan het woord komt in Pierre Kemp. Een leven:
Op zekere namiddag in October 1954, zit ik voor mijn bureau te dichten en plotseling komt mijn hele radarsysteem in actie. Ik kijk naar buiten en zie daar een juffrouw naast een fiets lopen en zoeken. Ik ga naar buiten, de straat op, laat mijn hoed mijn schedel verlaten en vraag aan de zoekende juffrouw: Wien zoekt gij. Als zij geantwoord had: Jezus van Nazareth, had ik niet zo verbaasd geweest, als toen zij antwoordde: Pierre Kemp![3]
Hetty Kluijtmans in Milaan, waar zij in 1958 studeerde aan de Accademia di Belli Arti di Brera. Foto uit: Wiel Kusters, ‘Pierre Kemp. Een leven’. Nijmegen, Vantilt, 2010.
Ter gelegenheid van de herinstallatie van het Zwarte-Christusbeeld, en zeer waarschijnlijk dus op verzoek van Hetty Kluijtmans of haar broer de kapelaan, heeft Pierre Kemp, die van jongs af geïnteresseerd was in volksverhalen (zie bijvoorbeeld zijn in 1925 verschenen Limburgs sagenboek) in februari 1962 gewerkt aan een beknopte, nooit definitief geworden en nooit gepubliceerde herdichting van de legende. Hij deed dat in (quasi)naïeve stijl, passend bij het onderwerp, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wat hij er binnen het gekozen stijlsjabloon van terechtbracht niet bijzonder virtuoos was. Kempiaans was het wel, zeker in de inleiding tot het verhaal. Daar begint hij zijn versie van het vrome verhaal meteen met het enigszins wufte beeld van een jurkje aan een waslijn.
Er hangt een jurkje over een lijn,
of het er een van vandaag zou zijn.
Neen, niet van gisteren of nog eer,
van coupe en kleur modern en niet te teer.[4]
Het kan haast niet anders of dit was een enigszins provocatieve (maar vrijwel uitsluitend voor hemzelf begrijpelijke) toespeling op het verwijt dat hij in april 1960 van de criticus J.H.W. Veenstra in Vrij Nederland had moeten incasseren. Schrijvend over Kemps erotisch geïnspireerde gedichtenbundel Garden 36, 22, 36 inches, had Veenstra onder de kop ‘Pierre Kemp: ondergoed aan een rijmend lijntje’ zijn weerzin uitgesproken tegen de wijze waarop de dichter meende zijn ‘lingeriemanie’ in dichtvorm te moeten etaleren. Kemp revancheerde zich door voor de kern van zijn vriendenkring enkele gedichten te schrijven onder de nonsensnaam Pierre de la Vaslin des Linges-Lyriques: Pierre van de Waslijn van Lyrische Lingerieën.
Het jurkje waarmee de poëtische piraat Kemp in de openingsregels van zijn Zwarte-Christuslegende vlagt, behoort weliswaar niet toe aan Anna van Riempst (Riemst), de dochter van de pelgrim naar het Heilige Land, maar de dichter oppert wel even die mogelijkheid – om ze al snel ook weer te verwerpen.
Is het van Anna, die zo graag hoort
naar vaders verhaal en niet wordt moe
van de zang van Sint Fortunaat:
‘Mosa dulce sonans’ en dat gaat
over de Maas en haar aangenaam geruis
langs bos en veld, langs basiliek en huis.
Maar Anna woont in Riempst en zelden kan
zij, dochter van een pelgrimerend edelman,
rijden de weg die naar de Maas geleidt,
de Maas, die zelden bruist en nimmer schreit.
Die vader-edelman in zijn zielenood
zocht naar genezing en besloot
de goede tocht naar Jezus’ graf
berg-op, berg-af.
Met Sint Fortunaat doelt Kemp op Venantius Fortunatus (ca. 536-610), dichter en bisschop van Poitiers.
‘Op het einde van de zesde eeuw bezong de dichter Venantius Fortunatus (c. 535-na 600) de rivieren Moezel, Aisne en Maas. Van de Maas zei hij: “Aut Mosa dulce sonans, quo grus, ganta, anser, olorque est / Triplice merce ferax (alite, pisce, rate).”’ (De zacht ruisende Maas, waar kraanvogel, gans, eend en zwaan leven, / Draagt drie koopwaren: vogel, vis en vlot).[5]
Hoe Pierre Kemp tot deze associatie kwam – dus tot het opvoeren van Fortunatus in zijn versie van de legende van de Zwarte Christus van de Noot – laat zich misschien begrijpen als we de legende plaatsen in het kader van de Kruisverering in het algemeen. Van Venantius Fortunatus is ook de befaamde kruishymne Vexilla Regis: ‘Vexilla regis prodeunt: / Fulget crucis mysterium, / Quo carne carnis conditor / Suspensus est patibulo’: ‘Des konings vaandels gaan vooraan, / ’t geheim des kruises grijpt ons aan, / dat op het schandhout uitgespreid / de Schepper als een schepsel lijdt.’ Franz Liszt (Via Crucis) en Anton Bruckner (motet Vexilla Regis) lieten er zich door inspireren.
Opmerkelijk in Kemps verhalende gedicht is dat hij daarin niet Christus tot Anna laat spreken, maar het Kruis. Het Kruis en het corpus van Christus (in strikte zin aan het kruis gespijkerd en daarmee niet samenvallend) zijn bij hem een en hetzelfde. Dit moet wel te maken hebben met de houding van de Zwarte Christus, die als het ware het kruishout incorporeert. (Mogelijk was dit ook de achtergrond van de in 1962 gemaakte keuze om het houten kruis achter de Zwarte Christus te verwijderen.)[6]
Het gedicht van Kemp, in zijn laatste bekende versie gedateerd 24 februari 1962, eindigt met de overbrenging van de Zwarte Christus vanuit zijn schuilplaats naar de kerk van Wyck:
Het Kruis werd op versierde wagen geladen.
De witte ossen trokken plechtig, dan vastberaden
hielden zij, midden in een groots koraal,
stil voor het Wijker kerkportaal
Gewijde handen droegen toen het Kruis
naar het altaar, zijn uiteindelijk tehuis.
Daar staat Het nog tussen de rode lichten,
de kaarsen en de hoopvolle gezichten.
Dit is het einde van het berijmd relaas
van het Zwart Kruis bij de ruisende Maas.
Kemps papieren bevatten ook nog een uitgebreidere variant van de laatste vier regels. Daarin maakt hij zich op wel enigszins ontroerende wijze bekend als de schrijver van het voorafgaande. En als iemand die zijn einde voelt naderen.
Daar staat het Kruis na vele avonturen,
maar zolang kan mijn gedicht niet meer duren.
Ik luister nog in Anna’s geest naar het gezang
op de wijs van de Maas, maar niet meer lang.
Haast moet ik gaan, op weg naar ’t Eeuwig Huis.
Dag ruisende Maas, dag luisterend Heilig Kruis!
Met als een extra variant voor de twee allerlaatste regels
Hier eindigt P.K. zijn berijmd relaas,
met het Zwart Kruis al luisterend naar de Maas.
***
[1] Geciteerd naar: Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk-Maastricht.
Maastricht, Broederschap van het H. Kruis, 1959.
[2] Zie noot 1. De omslagfoto was gemaakt door de Brabantse fotograaf Martien Coppens.
[3] Meer over Hetty Kluijtmans en haar vriendschap met Pierre Kemp in Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven (Nijmegen, 2010), 550-559, 583.
[4] Ik citeer naar het manuscript dat zich bevindt in de nalatenschap van de dichter (Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht).
[5] P.J.H. Ubachs, Handboek voor de geschiedenis van Limburg. (Hilversum, 2000), 69.
[6] In 1989 werd toch weer een nieuw exemplaar gewijd en achter het corpus aangebracht.
Pierre Kemp spreekt een dankwoord uit bij gelegenheid van zijn bekroning met de Constantijn Huygensprijs 1956. Kemp was niet bij de uitreiking aanwezig. De prijs werd namens hem in ontvangst genomen door de neerlandicus dr. Karel Reijnders. Kemps dankwoord bereikte het Haagse publiek door middel van een in november 1956 door Muziek-Centrale Hilger (V. Hanöver) in Maastricht gemaakte geluidsopname.