Pierre Kemp zat nooit om Muzen verlegen.
In augustus 1940 kreeg hij een brief van de negentienjarige Mien Holla uit het Noord-Limburgse Siebengewald. De jongedame studeerde oude talen in Nijmegen, wilde schrijfster worden en wendde zich nu ‘in nood’ tot de dichter van Het wondere lied. Daarmee begon een epistolaire relatie die ondanks allerlei ups and downs tweeëntwintig jaar zou duren, in welke periode Mien Holla het van ‘leerling’ van Pierre Kemp wist te schoppen tot de Muze uit Limburgs Noorden, alias de Muze van de Tulpenboom.
De nood waarin het dichteresje was komen te verkeren en die haar ertoe had gebracht zich tot de Maastrichtse dichter te wenden, omdat ze dacht dat híj alleen haar kon begrijpen, was een gevolg van het feit dat ze zonder medeweten van haar vader door een Venlose firma driehonderd gedichtenbundeltjes had laten drukken en nu met de rekening werd geconfronteerd. Haar vader was zeer boos geworden en bijna had ze zelfmoord gepleegd. Alleen haar heilige katholieke geloof had haar daarvan weerhouden. Kon Pierre Kemp haar misschien zeggen of ze werkelijk talent had? Wilde hij alstublieft terugschrijven? ‘Aan u, bij wien ‘k heb uitgeschreid/ zij mijn oprechte dank gewijd.’
Jammer genoeg zijn Kemps brieven aan Mien Holla tot nu toe niet teruggevonden, maar om zijn antwoord had zij, naar ze eind augustus alweer schreef, ‘gebruld van het lachen’. Ineens had ze de humor van het geval gezien. ‘Hebt u niet ’n beetje geglimlacht om mijn ontboezemingen? Ja, ik ben vaak ’n echte baby al wordt [sic] ik 10 Dec. al twintig. […] Ik vond u erg aardig in uw brief en ik zou graag willen dat u je schreef.’ Kemp had haar een van zijn bundels gestuurd. Ze wilde zich niet vermeten daar een oordeel over uit te spreken, maar ze geloofde wel dat hij vaak eenzaam was. Hoewel niet verbitterd, juist ‘wonderlijk blij om alles’.
Eind augustus 1944 stuurde Pierre Kemp haar de drie gedichten die hij al in de herfst van 1942 voor haar had gemaakt, zonder ze destijds ook te verzenden. Het bijzondere was dat hij deze verzen op wel heel ongewone dragers schreef: op bladeren van de tulpenboom (Liriodendron tulipiferum), al ging dat moeizaam en moest hij de tekst er voor de duidelijkheid op papier aan toevoegen.
De vorm van de gedichten – negen regels, waarvan de laatste vier iets korter dan de eerste – was aangepast aan de vorm van het blad.
Zo had de Muze uit Limburgs Noorden er een titel bij gekregen: Muze van de Tulpenboom. In zijn brieven stuurde hij ook wel eens onbeschreven bladeren mee van ‘haar’ boom, ten teken dat hij op zijn wandelingen aan haar gedacht had. Wat de gedichten betreft (hij heeft ze nooit gepubliceerd), nummer één begon zo:
Mijn donkre Leerlinge in dit neevlig leven,
voor jou heb ik me in ’t welkend park gebukt
om aan dees blaadren een gedicht te geven,
nu de vervoering zoo mijn geest verrukt.
In het tweede gedicht laat de dichter zijn vingers spelen door haar haren, terwijl hij naar haar ‘lied zoo lief en echt’ luistert. De intimiteit van het bed wordt gezocht, maar zuiver virtueel.
Strijk voor het slapengaan eens met je hand
een arabeske rond je blij verstand
tot een accent van lijzen tik
in ’t midden. Sus met glimlach zacht:
dat doet de Meester en niet ik;
hij wenscht ons samen goede nacht!
En nummer drie luidt:
Nu is de Meester moe, ook hij zoekt rust.
Hij kroonde speelsch je en toch, het valt hem zwaar.
Hij heeft je wezen in den geest gekust
en lei drie tulpboomblaadren op je haar.
’t Is dichter-modieus een raren hoed,
maar in den droom staan zulke hoeden goed.
’t Model is van den Meester, die
de waarden van die dingen weet
en voor den nacht met fantasie
aldus zijn dichteresje kleedt.
De tulpvormige bladeren die Kemp voor het romantische vastleggen van zijn gedichten voor Mien Holla gebruikte, had hij opgeraapt bij twee Tulpenbomen (Liriodendron tulipifera) in het Maastrichtse Stadspark.
Die bomen staan er nog, in het gedeelte dat Mgr. Nolenspark heet, langs het pad evenwijdig aan de Heylerhofflaan. (Iets verder dan het parkgedeelte dat in 2017 naar Pierre Kemp is vernoemd.) Vorig jaar heb ik ze op een mooie novemberdag op de foto gezet.
Mien Holla heeft naar het schijnt buiten haar in eigen beheer uitgegeven debuutbundeltje (waarvan ik geen exemplaar heb kunnen vinden) na de oorlog ook nog gedichten gepubliceerd in het katholieke weekblad De Linie. Ook dat werk ken ik niet. Wie er iets meer over weet, is welkom met een tip.
Mien Holla was zonder twijfel Kemps ‘lastigste’ Muze, gecompliceerd onder een masker van eerlijke en probleemloze directheid en soms kinderlijk uitdagend.
In mijn biografie van de dichter, Pierre Kemp. Een leven (2010), komt deze relatie, die tot 1962 heeft geduurd, uitvoerig ter sprake.
by