Het beeldje van Pierre Kemp in het Pierre Kemppark staat er opgeschoond en fris bij.
Het gedicht De la musique avant toute chose is weer te lezen, onder de naam Pierre Kemp en zijn jaartallen staat nu DICHTER en de handtekening van de beeldhouwer Rob Stultiens is in de rand gegraveerd. Het meest opvallend is dat het beeldje 180° is gedraaid.
Een lange historie is hieraan voorafgegaan.
Op 21 april 2013 schreef de VLAM (Vereniging Literaire Activiteiten Maastricht) een brief naar de gemeente Maastricht, waarin de gemeente werd geattendeerd op de slechte staat van de poëzie in de openbare ruimte, in het bijzonder het beeldje van Pierre Kemp. Enkele maanden later werd de VLAM ontvangen door wethouder Costongs. Het leverde niets op.
Bezoeken in 2015 aan wethouder Mieke Damsma en in 2018 aan wethouder Jim Janssen volgden. Het enige resultaat was dat het beeldje met de hogedrukspuit werd schoongespoten waarmee helaas ook de verf uit de letters werd gespoten zodat het gedicht niet meer te lezen was.
In 2019 werd op initiatief van de Pierre Kemp Stichting een brede commissie opgericht met het ambitieuze plan van het Pierre Kemppark een poëziepark te maken. In de commissie zat de Universiteitsbibliotheek, de Universiteit Maastricht, de Bewonersvereniging Jekerkwartier en de VLAM. We hadden mooie ideeën: verplaatsen van het beeldje naar een meer centrale plek in het park met bankjes en bloemen eromheen, want Pierre Kemp hield erg van bloemen. Verder een QR-code met vertalingen van het gedicht, een fluisterpaal met akoestische mogelijkheden. Revitalisering van het gedicht van Hans van de Waarsenburg, gedichten in het halfopen huisje en projectie van poëzie op de vijver.
Maar de gemeente berichtte dat zij geen noodzaak zag in het verplaatsen van het beeld van Pierre Kemp en dat er geen budget was voor die andere mooie ideeën. De commissie hield op te bestaan.
In 2020 ondernam de VLAM een nieuwe poging, de Pierre Kemp Stichting en de Bewonersvereniging Jekerkwartier sloten aan. Nu concentreerden we ons alleen op het beeldje van Pierre Kemp en daar de gemeente Maastricht op zwart zaad zat, besloten we de kosten te delen. Daarmee ging de gemeente akkoord en wij vroegen eind 2021 een offerte aan bij de firma Schutz in Eijsden.
Het beeldje van Pierre Kemp staat op dezelfde plek aan de Sint Pieterskade, wat verscholen tussen het groen, maar het is 180° gedraaid, zodat Pierre Kemp op mooie dagen naar al die mooie meisjes kan kijken die zich in het gras neervlijen.
’t Is gek, ik heb mijn hele leven nauwelijks om Pierre Kemp gegeven maar nu ik oud ben en der dagen zat vind ik die Kemp ineens heel wat.
T. van Deel
In 2018 verscheen in Terhorst (Zuid-Limburg) in een oplage van veertig exemplaren, met de hand gezet door Ser J.L.Prop en gedrukt op diens vermaarde private press een bundeling van dertien kleine gedichten van T. van Deel (1945-2019) onder de titel Kortom. Het werd diens laatste bij leven verschenen bundeltje.
Tot de gedichten die Ser Prop in 2018 van Tom van Deel ontving en waaruit Kortom werd samengesteld, behoorde ook het titelloze epigram over de met het klimmen der jaren toenemende waardering voor de dichter Pierre Kemp. Het werd niet in Kortom opgenomen, naar ik aanneem omdat het qua toon en intentie minder goed aansloot bij de andere gedichten.
Hoe dit zij, het is voor iedere Kempliefhebber aardig te kunnen lezen hoe de fijnzinnige dichter (en criticus) T. van Deel zich tot de Maastrichtse winnaar van de P.C. Hooftprijs (1958) was gaan verhouden.
Met Van Deels melancholische reflectie is natuurlijk niet gezegd, dat Pierre Kemp bij uitstek een dichter voor oude mensen is. We weten uit door Kemp gevoerde correspondentie, dat hij in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw behalve door oudere fijnproevers ook zeer gewaardeerd werd door jonge lezers, van wie hij geregeld fanmail ontving. En de liefhebber van Kemps poëzie die bekend is met het verschijnsel van de puer senex weet dat het ‘grijze kind’ door geen andere Nederlandse dichter zo aanstekelijk gerepresenteerd wordt als door Pierre Kemp, de ‘Man in het zwart, heer van het groen’, zoals Paul Rodenko hem noemde.
Hij mailde mij met een bericht en een vraag. Op Marktplaats had hij een schilderijtje van Pierre Kemp gevonden, Onze Lieve Vrouw van het Koren, aangeboden door iemand uit Dordrecht. Als verzamelaar van Limburgse kunst uit het interbellum, met werken van Bellefroid, Jonas, Kromjong en Schoonbrood in zijn collectie, had hij onmiddellijk toegehapt, en nu was hij dus de gelukkige eigenaar. Kon ik hem iets vertellen over dit merkwaardige werkje?
Zelf had W. al uitgevonden dat Onze Lieve Vrouw van het Koren in 1928 in Maastricht geëxposeerd moet zijn geweest. Hij sloot een foto bij van de lijst van tentoongestelde werken, waarop het figureert als nummer 75.
1928 moet zijn: 1929.
Maar die expositielijst is verkeerd gedateerd: de tentoonstelling vond plaats eind 1929, zoals geboekstaafd in mijn biografie van de dichter-schilder (Pierre Kemp. Een leven, 318). Het schilderijtje in kwestie dateert van maart 1929.
In het tijdschrift De Nedermaas verscheen in juni 1930 een kleine afbeelding van het werk als illustratie bij een artikel over Pierre Kemp in de reeks ‘Limburgsche portretten’.
In mijn Kempdocumentatie vind ik als aanvullend gegeven dat Onze Lieve Vrouw van het Koren in september 1930 door de maker voor f 25,50 verkocht werd aan zekere Frans Jongen. (Zie Kemps productiestaatje over 1929, gereproduceerd op bladzijde 332 van Pierre Kemp. Een leven, waar men de naam van de koper door Kemp genoteerd vindt.) Mogelijk was deze Frans Jongen familie van H.L. Jongen, een van Kemps collega’s op het loonbureau van de steenkolenmijn Laura & Vereeniging in Eygelshoven.
Wat de voorstelling van het onlangs op Marktplaats opgedoken schilderijtje Onze Lieve Vrouw van het Koren betreft, verduidelijkt de titel al het een en ander. In een korenveld, weergegeven in wilde verfstreken – waarvan de suggestie uitgaat dat de maaiers al aan het werk zijn geweest, maar de oogst nog op het veld ligt – en onder een blauw-groene sterrenhemel verschijnt in een mandorla de Maagd Maria met haar goddelijk Kind.
Met betrekking tot de ‘driehoekige’ gestalte van de in een mantel gehulde Mariaverschijning, hier en op enkele andere werken van Kemp, die hieronder nog ter sprake komen, mogen we er wel van uitgaan dat die herleid kan worden tot het beroemde genadebeeld van Onze Lieve Vrouw ‘Sterre der Zee’ in de basiliek van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming in Maastricht.
Het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming, het belangrijkste Mariafeest van de Katholieke Kerk valt op 15 augustus, midden in de oogstmaand. Zo bezien opent Kemps schilderij een perspectief op verheffing van het leven na de dood (met de gemaaide aren als een klassiek symbool voor de dood – die in de katholieke opvatting leven baart, in dit geval door het brood, ook het eucharistische). Hoezeer Pierre Kemp in zulk een beeldencomplex kon denken, blijkt onder andere uit dit eerdere stukje op deze site: ‘De Heer van het Meel’.
Interessant is de samenhang die men kan zien tussen ‘Onze Lieve Vrouw van het Koren’ en enkele andere schilderijen van de dichter.
Om te beginnen is daar, uit de augustusmaand 1929, Notre Dame de la Cosmogonie, ook wel aangeduid als: Onze Lieve Vrouw met planeten.
Een kosmogonie is een verklarend model, mythisch of wetenschappelijk, voor het ontstaan en de vorming van het universum. Hoe Kemps schilderij aan zo’n (religieuze) verklaring te koppelen valt, is nog niet zo gemakkelijk vast te stellen. Misschien is er ook een verband mogelijk met de Maria van de Apocalyps in een soort omgekeerde kosmogonie, tegelijk de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Hoe het zij, het veldgewas (koren?) waarin Maria met haar Kind verschijnt (ook hier rechtsboven in het vlak), heeft de mariakleur, zeg ook maar de hemelse kleur, blauw aangenomen, die sterk contrasteert met het aardse rood, de kleur van het bloed.
En dan is daar het wonderlijke Folklore, eveneens ontstaan in augustus 1929 en van 23 november tot en met 8 december van dat jaar geëxposeerd in het Stedelijk Museum Maastricht, naast Onze Lieve Vrouw van het Koren. Op dit schilderij zien we een warme aardse Madonna met Kind, met alleen nog in haar aureool, in de puntjes van haar uit een soort stengels opgebouwde kroon, een weinig zeer ijl blauw. Het gezicht is niet of nauwelijks uitgewerkt. Op dit schilderij herinnert de bijna driehoekige vorm van de heilige Vrouw de kijker die ik ben heel even aan een korenmijt.
Het folkloristisch uitgedoste mannetje rechts, met disproportionele hoofd en hoed-met-bloem is van een heel andere orde dan de Madonna met Kind. Als ik het goed zie, wordt de ondanks alle veraardsing toch nog religieuze connotatie van het ‘vegetale’ linkergedeelte van het werk hier nog verder gereduceerd tot ‘folklore’, met behoud weliswaar van mariablauw en op het blauwe vaandel een embleem dat de Mariaverschijning representeert.
Tot slot, en inderdaad als een soort symbolische slotsom van de hiervoor besproken werken uit 1929, kunnen we kijken naar Dividend van vier jaar later, een Kemptafereel dat van 19 november tot en met 4 december 1933, samen met drie ander werken van de dichter-schilder getoond werd op een tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring in het al enkele keren genoemde Stedelijk Museum Maastricht (in het zogenoemde Generaalshuis aan het Vrijthof).
Op dit onheilspellende werk, waarvan de titel Dividend op wrange wijze toegepast lijkt op de fabrieksrook en -smook waarin wij allen delen, en die bijna alle vitale kleurrijkheid aan de wereld onttrekt, zien we een madonna-achtig ‘driehoekig’ figuurtje met opnieuw een gepunte kroon in een soort blauwgrijze mandorla, die zich net zo goed laat begrijpen als een vorm van bescherming tegen rook en koude gloed. De wereld, natuur en bovennatuur, lijken voorgoed onttoverd door de industrie.
De werken Onze Lieve Vrouw van de Cosmogonie, Folklore en Dividend maken deel uit van de collectie van het Bonnefantenmuseum, Maastricht.
Waar precies weten we niet, maar ergens in Maastricht heeft Pierre Kemp in 1957 de observatie gedaan die hem inspireerde tot het gedicht ‘Waar vroeger’, met de drastische openingsregels:
Waar vroeger grootvader grootmoeder nam, staat nu een tankwagen van de P.A.M.!
PAM was de naam van een oliemaatschappij, onderdeel van de Steenkolen Handelsvereening. Op internet zijn reclamemodellen te zien van zulke tankwagens uit de jaren vijftig.
Kemps gedicht vervolgt met deze nu onmiddellijk te begrijpen overdenking:
Grootvader is nooit zo blauwzwart geweest en grootmoeder nooit zo rood. Zij droegen geen drie witte letters langs hun leest of tegen hun schoot. Het leven is hun toch gelukt, zij hebben elkaar intijds geplukt.
Door een toeval (maar wat heet toeval als je graag los en vast leest?) stuitte ik onlangs op een ‘Liederbuch für altmodische Leute’ met de titel: Als der Grossvater die Grossmutter nahm, een voor het eerst in 1886 verschenen verzameling Duitse poëzie uit de jaren 1840-1870, sinds 1986 verkrijgbaar als Insel Taschenbuch.
Pierre Kemp, de lustige lezer, moet het gekend hebben.
De bloemlezing ontleent haar titel aan ‘Das Grossvaterlied’ uit 1813 van August Friedrich Ernst Langbein, waarvan elk van de zeven strofen met deze regel begint:
Als der Grossvater die Grossmutter nahm
Langbeins gedicht zingt de lof van de goede oude tijd, toen bijvoorbeeld nog ‘sittig verschleierte Scham’ heerste:
Man trug sich fein ehrbar und fand es nicht schön, In griechischer Nacktheit auf Strassen zu gehen.
De vrouw haalde haar neus niet op voor huishoudelijk werk, ze las geen romans en hield meer van haar kind dan van een schoothondje.
Van Langbeins cultuurklacht ligt quintessens in de laatste regels, waar de dichter zegt dat in grootvaders en grootmoeders tijd vaderlandslievende burgers niet naar vroeger hoefden te verlangen en toornig te wensen: ‘O gäbe den Deutschen ein holdes Geschick / Die glücklichen Grossvaterzeiten zurück!’
In lijn met de in het gedicht opgeroepen ‘Biederkeit’ moet dat ‘genomen’ worden van Grossmutter door Grossvater hier overigens primair worden gelezen als: ‘tot vrouw genomen’. Dus: Toen grootvader met grootmoeder trouwde.
De ‘ondeugende’ Kemp vatte het duidelijker plastischer op.
De lezer die zich afvraagt in welke Maastrichtse straat PK die tankwagen zag staan pompen, kan ik geen zekerheid bieden. ’s Dichters grootouders van vaderskant hebben aan de Kommel en in de Bogaardenstraat gewoond; Bompa en Bomma van moederszijde in de Eikelstraat, aan de Houtmaas en in de Plankstraat. (Zie mijn in 2010 verschenen biografie: Pierre Kemp. Een leven.)
De herdenking van de eerste bemande maanlanding, Apollo 11, vijftig jaar geleden is een goede aanleiding voor de publicatie van een nog onbekend gedicht van Pierre Kemp (1886-1967), de grote Maastrichtse dichter (P.C. Hooftprijs 1958).
Het titelloze gedicht, geschreven op 20 maart 1963 en genummerd 63.043 (dat wilde in Kemps eigen administratie zeggen: het vierendertigste gedicht uit het genoemde jaar), is een van de vele uit de ongepubliceerde nalatenschap van de dichter.
[zonder titel]
Vroeger ging ik langs een ladder van bloemennamen vaker naar de maan en rook vandaar aan de parfum van de aarde en al de lieflijkheid van rozen en traan, dat mij voor winterhemden spaarde. Ik zag de maan van zeer nabij en waagde woorden. Toen schimpte zij: Aardvlo, blijf ver van mij vandaan!
Lezend in de memoires van de schrijver Pierre H. Dubois (1917-1999) kwam ik een beschrijving tegen van het bezoek dat deze in mei 1956 bracht aan de destijds negenzestigjarige Pierre Kemp.
Dubois citeert uit een brief die hij daarover schreef aan
Jan Greshoff:
‘Ik bracht […] enkele dagen door in Maastricht, waar ik
kennismaakte met de [bijna] 70-jarige Pierre Kemp, een klein, vrij lelijk, maar
guitig, slim, een beetje satanisch mannetje, met een hoog, stijf wit boord, een
brilletje, een zwart lusteren jasje en een zwart deukhoedje, dat hij tijdens
het gesprek naast zich op zijn glimmend bureau-ministre legde.
Hij leek een heel klein beetje op een niet zo kwaadaardige Léautaud, al hoonde hij het katholieke zuiden nogal, waar hij met zijn polygame natuur zich altijd wat beklemd had gevoeld. Hij genoot nog zichtbaar van (waarschijnlijk geheel imaginaire) herinneringen aan vrouwen, toch wel het interessantste wat het leven biedt, vond hij, naast muziek en kleuren. Daarom was hij zo bedroefd over het ouder worden, want dan kon je over die dingen alleen nog maar dénken, en de aardigheid was er dan toch voor een goed deel wel af. Ik zei dat ik me dat kon voorstellen, maar dat kon ik mij, volgens zijn zeer juiste opmerking, natuurlijk niet, want ik wás nu eenmaal nog niet oud. Zo praatte ik drie kwartier met hem en vond het allergenoeglijkst.’
Pierre H. Dubois, Memoranda [deel 3]. Een soort van geluk (1952-1980). Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1989.