Categorie archieven: Werk van Pierre Kemp

Primaire teksten en schilderijen van Pierre Kemp.

Pierre Kemp in de Turennestraat (1)

Ondanks zijn wat schuchtere, om niet te zeggen schuwe aard onderhield Pierre Kemp goede relaties met een aantal buurtgenoten in de Maastrichtse Turennestraat.
Het was echt zijn habitat.

In september 1958 zocht Willy Paulissen, tweeëntwintig jaar oud, woonachtig op nummer 5 en zoon van de man die Kemp in 1955 aan zijn Engelse verfdoos had geholpen, contact met de dichter. Willy studeerde aan de kweekschool voor onderwijzers Christus Magister in Heerlen, waar hij les kreeg van de neerlandicus Harry G.M. Prick (1925-2006), die zelf sinds januari 1958 een geanimeerde correspondentie voerde met Pierre Kemp. Prick had Paulissen junior erop geattendeerd dat een groot dichter bij hem in de straat woonde. Daar was Willy zich tot dan toe niet van bewust geweest. Hij besloot zijn werkstuk voor het examen Nederlands, af te leggen in 1959, aan Kemp te wijden en vroeg belet bij zijn studieobject.

Van zijn tweede bezoek aan Pierre Kemp heeft Willy Paulissen aantekening gehouden.[1] De visite vond plaats op dinsdag 21 oktober 1958 van 8 tot 9 uur ’s avonds.
Het gesprek ging achtereenvolgens over toneel, voordracht en ballet, over kleurenpsychologie, over Chinese en Japanse dichters, over de gedichtenbundel Vier families en één poederblauw (1958), over het boek The Romance of Chinese Art (1936) van R.L. Hobson en anderen, waarvan Kemp een exemplaar bezat, en over het kopen van boeken.
Wat het eerste onderwerp betreft, zei Kemp niet te houden van voordracht. ‘Volgens hem moet men een gedicht in stilte genieten om de geluiden zelf te kunnen horen, want ’n gedicht wordt immers ook bij diepe stilte van dichter en omgeving geboren […]. Op mijn vraag of hij dan ook niet van toneel hield en de voordracht niet als kunst beschouwde, lachte hij even en zei, dat ieder zijn eigen voorliefde heeft. Hij kon de gedragen, slepende toon niet waarderen en meende dat de nederlandse voordracht steeds te dramatisch en droefgeestig was, terwijl toch niet steeds aanleiding toe was. […]
In zijn Amsterdamse tijd [1915] zag hij wel eens toneel en ballet. Zo noemde hij Midzomernachtdroom van Shakespeare. Ook zag hij ballet, maar [hij] zei liever balletmuziek alleen te horen, en niet te hoeven kijken naar de afleidende bewegingen en de dwaze kledij. Dit zeggende lachte hij enigszins spottend.’

Nu is het inderdaad zo, dat balletmuziek in Pierre Kemps grammofoonplatencollectie goed vertegenwoordigd was. Favorieten waren bijvoorbeeld Daphnis et Chloé van Maurice Ravel en Le Festin de l’araignée van Albert Roussel. Dat nam echter niet weg dat de dichter wel degelijk geïnteresseerd was in de visuele aspecten van ballet. Hij bezocht weliswaar sinds lang geen voorstellingen meer, maar boeken over dans bezat hij wel. En had hij zich in 1931 niet met al zijn fantasie en tekenkunst gestort op het ontwerpen van dansscènes? Of zoals hij het zelf in een (concept)brief aan een onbekende adressant in de Verenigde Staten noemde: ‘It are for the most part sketches for catch-dances or catch- and/or undressing and dressing dances.’[2]
Wat zijn boeken over ballet betreft: in zijn bibliotheek, die bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek Maastricht, bevindt zich bijvoorbeeld Design for the ballet door Cyril W. Beaumont, een speciale, 152 pagina’s omvattende aflevering van het tijdschrift The Studio uit 1937, met 250 afbeeldingen van kostuum- en decorontwerpen van beroemde designers. En ook de Dictionnaire du Ballet moderne, in 1957 verschenen te Parijs en blijkens notities op de kaft door Kemp terdege ingezien eind mei / begin juni 1958.[3] Enkele maanden voor zijn gesprek met Willy Paulissen over ‘afleidende bewegingen en dwaze kledij’. Opmerkelijk ook: voor Harry G.M. Prick en zijn verloofde Lily Maessen schreef hij een ‘suite’ van negen gedichten, Ballet de Coeur, die eind september 1959 het licht zag in de vorm van een boekje ter gelegenheid van het op 1 september gesloten huwelijk. Het waren gedichten met Franse titels, aanduidingen van choreografisch gedachte scènes: ‘Entrée romantique’, ‘Couleur de chair’, ‘La voix sous le soleil’ enzovoort.

De gesprekken van Willy Paulissen met Pierre Kemp kregen ook nog in 1959 een vervolg. In een briefje gedateerd 18 juni 1959 schreef de dichter aan de student:

Leest U, als besproken, elke regel vers grondig, desnoods nog van achteren naar voren.
Gaarne zie ik U dan met Uw selectie weer verschijnen hier.
Tot dan, met vriendelijke buurtgroet,
Uw
Pierre Kemp

In de tussentijd was ook Willy’s vader, Coen Paulissen, die als expeditiechef bij Vroom & Dreesmann werkte, weer eens in actie gekomen voor de oude dichter. Op 18 november 1958 schreef Kemp aan Paulissen senior:

Voor een braaf jongetje[4] van een mijner litteraire vrienden, moet ik een doos ‘LEGO-BOUWSTENEN’ kopen of beter gezegd laten rijden tegen 6 December e.k..
Deze dozen worden bij V. & D. verkocht. Ik zelf kan er niet komen en mijn huisgenoten doen het niet graag, bang dat ze het niet goed doen.
Zoudt U niet zo vriendelijk willen zijn, mij hierin van advies enz. te willen zijn? Ik heb hier het foldertje, waar een aantal modellen op staan. Het gaat om een doos van ± f. 10.- met zoveel mogelijk blokjes om te bouwen. Bij voorbaat dankend voor de te nemen moeite, hoogachtend,
Pierre Kemp

Een kleine week later was de missie van de heer Paulissen voltooid. Pierre Kemp schreef hem:

Deze dagen ontving ik van V. & D. door Uw goede zorgen de Lego-doos voor het brave jongetje. Ik heb de chauffeur direct betaald en zo zal dit ook wel in orde zijn.
Mijn hartelijke dank voor Uw tussenkomst in deze en gaarne tot wederdienst bereid,
met vriendel. gr. en hoogachting
Pierre Kemp

Dit briefje werd Kemps straatgenoot, acht huizen verderop in de richting van het Sterreplein, per post bezorgd. (De door de dichter gefrequenteerde rode brievenbus stond schuin tegenover zijn huis, op de hoek met de Antoon Lipkensstraat, bij het nu al geruime tijd geleden gesloopte patronaat.)

Wie hier wie een wederdienst bewees, Kemp die Willy gewillig te woord stond over zijn poëzie of Coen Paulissen die Kemp van dienst was met betrekking tot de legoblokjes, dat was om het even. Met Willy bleven de contacten in ieder geval bestaan tot in 1963.
Op 18 december 1961 dankte de dichter zijn studieuze lezer voor diens ‘gestadige belangstelling in mijn dichtwerk gedurende al enige jaren.’

pinksterbloemen2

Op 15 juni 1962 liet Willy Paulissen, inmiddels getrouwd, ’s avonds tegen kwart voor 7 door zijn vrouw Hanny een bos pinksterbloemen, geplukt langs het Albertkanaal (Pottenberg) bezorgen bij Pierre Kemp. Hij noteerde later:

De andere dag zag ik de bloemen voor de ruit staan, zichtbaar door de gordijnen. Ik wist dat ik P.K. hiermee blij zou maken.

Die dag revancheerde Kemp zich met een gedicht, sprookjesachtig, als van Hans Christian Andersen:

PEENKSTERBLOMME
(Margerieten)
               voor Willy Paulissen

De bloemen keken door de blauwe ruiten
en zagen de wassende maan.
‘Alles is nu toch zo vrij daar buiten
en wij moeten achter de glazen staan!’
De oudste bloem, het eerst compleet gekomen,
sprak met de stem-van-bloemen-dromen:
‘Ja, maar wij staan hier in het dichterhuis
met al zijn rijen boeken. Dat geruis
daar is niet van een vlinder van de nacht.
Het is zijn eigen geest, die dankt héél zacht
zowel de schenker van ons stille bloemen,
als de bevallige, die ons tot hem bracht
en waar hij niet de naam van weet, om die te noemen.’

Nacht van 15 op 16 juni 1962.

Dit is Pierre Kemp op zijn charmantst. Een alleen maar impliciete verwijzing naar het feit dat hij wel veel van weidebloemen, maar eigenlijk niet van bloemen in vazen hield. Geplukte of afgesneden bloemen golden voor hem in zekere zin als vermoord. Maar vooral: hij voelde een zekere verlegenheid over het feit dat hij ‘de bevallige’ die hem de bloemen bezorgd had in zijn dankvers niet bij haar naam kon noemen. (De naam was Hanny Jurgens, en het toeval heeft gewild dat zij een dochter was van Hub Jurgens, een jongere collega van Pierre Kemp op het kantoor van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven.)

Een jaar later, in juni 1963, herhaalde Willy Paulissen zijn bloemengroet. Opnieuw stuurde hij een boeket dat hij bij de wijk Pottenberg, waar hij sinds zijn huwelijk woonde, had geplukt. Kemp schreef hem:

Voor Uw fleurig juni weiden-boeket-der-velden hierbij mijn beste dank. U hebt het mooi gekozen in de goede soorten, die mij al uit mijn kinderjaren bekend zijn en bijgebleven en bij herhaling in mijn kleine en grotere gedichten zijn opgenomen.

 

Een volgend bericht in deze serie gaat over Pierre Kemp en de bewoners van Turennestraat 19.

 

[1] Ik dank de heer W. Paulissen hartelijk voor de inzage die ik enkele jaren geleden mocht hebben in zijn memorabilia betreffende Pierre Kemp.

[2] Meer hierover in Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. Nijmegen, Vantilt, 2010, 331-333.

[3] Zie de catalogus van (een belangrijk deel van) Kemps boekerij in Wiel Kusters / Harry G.M. Prick, ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek. Maastricht, Datawyse / Universitaire Pers Maastricht, 1995.

[4] Bedoeld was Folkert Tijdens, het zoontje van E.F. (Harrie)Tijdens, dermatoloog en oriëntalist. Over Tijdens zie: Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven, passim.

Verfdoos uit de schatkamer van Sint Nicolaas

Misschien wel Pierre Kemps mooiste en vindingrijkste gedichtenbundel is Engelse verfdoos, die in 1956 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag het licht zag bij Bert Bakker / Daamen n.v. in Den Haag.

Voor de inhoud en de opbouw van zijn bundel baseerde Kemp zich op de kleuren van de waterverfdoos van Engels fabricaat die als artikel 111 werd aangeboden in Vroom & Dreesmanns De schatkamer van Sint Nicolaas. Geïnspireerd door al die kleuren en hun dikwijls schitterende namen schreef hij tussen medio november en einde december 1955 zestig gedichten, van ‘Cerise’ tot ‘Rose madder’.

IMG_6433

Engelse verfdoos die Pierre Kemp het systeem en de inspiratie leverde voor zijn gelijknamige gedichtenbundel. Exemplaar uit het bezit van Folkert Tijdens, die er als kind mee speelde.
Engelse verfdoos die Pierre Kemp het systeem en de inspiratie leverde voor zijn gelijknamige gedichtenbundel.
Exemplaar uit het bezit van Folkert Tijdens, die er als kind mee speelde.

Kemp kwam als gevolg van diverse kwalen nog maar zelden buiten de deur en vrijwel nooit meer in het centrum van Maastricht. Zijn huisgenoten hield hij het liefst op enige afstand van zijn werk. Zijn dichterschap was hun vreemd. Bovendien hadden zijn drie zonen overdag hun eigen bezigheden.  Hoe kwam hij aan een exemplaar van die Engelse verfdoos?
Ondanks zijn op het eerste gezicht misschien wat mensenschuwe gedrag onderhield Pierre Kemp goede tot vriendschappelijke relaties met enkele straatgenoten. Onder hen de familie Paulissen, Turennestraat 5. De heer Paulissen werkte als expeditiechef bij Vroom en Dreesmann en was graag bereid de dichter een exemplaar van de begeerde verfdoos thuis te bezorgen.

In een volgend bericht meer over Kemps contacten met vader én zoon Paulissen.  En met andere buurtbewoners.
Hier nu eerst een gedicht uit Engelse verfdoos, nummer XVII:

Indian Yellow

De kleine tovenaar Penseel
drinkt aan het napje Indisch Geel
en tript naar het groen gekarteld buiten
om duo’s met de wind te fluiten.
Ik vraag mij af, waarheen hij wil
en of dit is zijn nieuwste gril,
maar laat hem gaan.
Hij blijft bij de boterbloemen staan,
niet merkend, hoe ik hem bespied
en luister naar zijn fluitelied,
tot hij zegt tegen die bloemen: ‘Kijk!
Wij zijn nu even geel en even rijk!’

 

De achtergrondkleur van het door Dick Elffers vormgegeven omslag is groen. De kleur waarover Kemp in het gedicht 'Emerald green' schrijft: 'Groen is zo goed voor mijn zieke ogen, / gepijnig door de kleuren van de zonneschijn.'
De achtergrondkleur van het door Dick Elffers vormgegeven omslag is groen. De kleur waarover Kemp in het gedicht ‘Emerald green’ schrijft: ‘Groen is zo goed voor mijn zieke ogen, / gepijnig door de kleuren van de zonneschijn.’

 

Pierre Kemp tekende in de Jezuïetenberg

Over de voormalige mergelgroeve in de Cannerberg in Maastricht die de Jezuïetenberg wordt genoemd, valt veel te vertellen. Van 1880 tot 1967 leefden de theologanten van het Canisianum zich daar op hun wekelijkse recreatiedag uit door in de mergel te beeldhouwen of op de wanden te tekenen of te schilderen. Ook legden ze er miniatuurwaterwerken aan.

De laatste en meest omvattende publicatie over de Jezuïetenberg is het boek van T. Breuls en P. Houben, De Jezuïetenberg (2008), verschenen als nummer 70 van de historische reeks Maastrichts Silhouet.

Wat daarin niet vermeld wordt en wat ik ook elders nooit gelezen heb, is dat Pierre Kemp, die via zijn mentor pater Jos. van Well S.J. in contact stond met de Maastrichtse jezuïeten, in 1915 in de Jezuïetenberg een grote houtskooltekening heeft gemaakt. De tekening is gesigneerd P. Kemp en twee keer gedateerd: 17 juni 1915 en 13 augustus 1915. Hij heeft er dus bij twee gelegenheden aan gewerkt.

tekening Jez. berg nogmaals

handtek PK Jezuietenberg

Kemp handtekening1

Kemp woonde in 1915 gedurende negen maanden in Amsterdam, waar hij als leerling-journalist werkte bij het katholieke dagblad De Tijd. Hij had er veel last van heimwee en is eind 1915 definitief naar Maastricht teruggekeerd.

Op de tekening die hij maakte ligt aan de horizon, achter een glooiend landschap, een stad. Hoewel het beeld van het landschap dat zou kunnen suggereren, is die stad niet Maastricht. Ze lijkt ontsproten aan zijn verbeelding.

Ik zag de tekening voor het eerst op 5 augustus 2008. Het voelde als een ontdekking.

José van Dijck maakte de foto’s.

 

Pierre Kemp, Hetty Kluijtmans en de Zwarte Christus van Wyck

In de Sint-Martinuskerk in Wyck, Pierre Kemps parochiekerk, van waaruit hij op 26 juli 1967 werd begraven, bevindt zich een middeleeuws crucifix, de notenhouten Zwarte Christus van Wyck, dat in Maastricht en omstreken al eeuwenlang met grote devotie wordt vereerd.

Zwarte Christus processie

Volgens de legende van deze ‘Zwarte Christus van de Noot’, in de vroege zestiende eeuw op schrift gesteld, is het beeld ontstaan uit een noot die een bedevaartganger uit Riemst, tussen Maastricht en Tongeren, had meegebracht uit het Heilige Land. Hij gaf die noot aan zijn vrome dochter, die hem in de tuin plantte. Er groeide een boom uit met drie takken. Bij een hevig onweer werd hij door de bliksem getroffen. De volgende dag stond ‘in den myddel van den boom […] eyn schoen cruys mitter figuren onss heren.’[1]Toen het meisje enige tijd later intrad in het klooster van de Witte Vrouwen in Maastricht (daar waar later ook Marieken van Nieumeghen haar toevlucht vond, op de plaats waar nu het Theater aan het Vrijthof staat) voerde zij het wonderbare beeld daar mee naartoe. In de Franse tijd werd de Zwarte Christus verborgen in Wyck. Sinds 1804 verblijft het beeld in de parochiekerk van dit stadsdeel, op vijf minuten lopen van Pierre Kemps huis in de Turennestraat.

In 1962 vonden in het interieur van de kerk wijzigingen plaats, ook met betrekking tot de plaatsing van de Zwarte Christus. Daarover valt te lezen in de databank van het Meertens Instituut. Het corpus werd van het kruis gehaald en boven een nieuw zij-altaar tegen een wandkleed gehangen.

Dat wandkleed was een creatie van de in Heerenveen geboren, in Roermond opgegroeide, in Den Haag opgeleide en sinds 1945 in Maastricht werkende kunstenares Hetty Kluijtmans. Zij was een zus van kapelaan J.M. Kluijtmans, die van 1945 tot 1964 kapelaan was van de Sint-Martinuskerk en secretaris van de Broederschap van het H. Kruis. In 1959 had zij illustraties gemaakt voor een in dat jaar verschenen boekje over de Zwarte Christus.[2]

Hetty Kluijtmans, illustratie in 'Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk Maastricht'. Maastricht, 1959.
Hetty Kluijtmans, illustratie in ‘Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk Maastricht’. Maastricht, 1959.

Hetty Kluijtmans (1917-1998) had in 1954 contact gezocht met Pierre Kemp, wiens werk ze bewonderde, en uit die kennismaking was een artistieke en intellectuele vriendschap ontstaan. Ik citeer Pierre Kemp, zoals hij over hun eerste ontmoeting aan het woord komt in Pierre Kemp. Een leven:

Op zekere namiddag in October 1954, zit ik voor mijn bureau te dichten en plotseling komt mijn hele radarsysteem in actie. Ik kijk naar buiten en zie daar een juffrouw naast een fiets lopen en zoeken. Ik ga naar buiten, de straat op, laat mijn hoed mijn schedel verlaten en vraag aan de zoekende juffrouw: Wien zoekt gij. Als zij geantwoord had: Jezus van Nazareth, had ik niet zo verbaasd geweest, als toen zij antwoordde: Pierre Kemp![3]

Hetty Kluijtmans in Milaan, waar zij in 1958 studeerde aan de Accademia di Belli Arti di Brera. Foto uit: Wiel Kusters, 'Pierre Kemp. Een leven'. Nijmegen, Vantilt, 2010.
Hetty Kluijtmans in Milaan, waar zij in 1958 studeerde aan de Accademia di Belli Arti di Brera.
Foto uit: Wiel Kusters, ‘Pierre Kemp. Een leven’. Nijmegen, Vantilt, 2010.

Ter gelegenheid van de herinstallatie van het Zwarte-Christusbeeld, en zeer waarschijnlijk dus op verzoek van Hetty Kluijtmans of haar broer de kapelaan, heeft Pierre Kemp, die van jongs af geïnteresseerd was in volksverhalen (zie bijvoorbeeld zijn in 1925 verschenen Limburgs sagenboek) in februari 1962 gewerkt aan een beknopte, nooit definitief geworden en nooit gepubliceerde herdichting van de legende. Hij deed dat in (quasi)naïeve stijl, passend bij het onderwerp, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wat hij er binnen het gekozen stijlsjabloon van terechtbracht niet bijzonder virtuoos was. Kempiaans was het wel, zeker in de inleiding tot het verhaal. Daar begint hij zijn versie van het vrome verhaal meteen met het enigszins wufte beeld van een jurkje aan een waslijn.

Er hangt een jurkje over een lijn,
of het er een van vandaag zou zijn.
Neen, niet van gisteren of nog eer,
van coupe en kleur modern en niet te teer.[4]

Het kan haast niet anders of dit was een enigszins provocatieve (maar vrijwel uitsluitend voor hemzelf begrijpelijke) toespeling op het verwijt dat hij in april 1960 van de criticus J.H.W. Veenstra in Vrij Nederland had moeten incasseren. Schrijvend over Kemps erotisch geïnspireerde gedichtenbundel Garden 36, 22, 36 inches, had Veenstra onder de kop ‘Pierre Kemp: ondergoed aan een rijmend lijntje’ zijn weerzin uitgesproken tegen de wijze waarop de dichter meende zijn ‘lingeriemanie’ in dichtvorm te moeten etaleren. Kemp revancheerde zich door voor de kern van zijn vriendenkring enkele gedichten te schrijven onder de nonsensnaam Pierre de la Vaslin des Linges-Lyriques: Pierre van de Waslijn van Lyrische Lingerieën.

Het jurkje waarmee de poëtische piraat Kemp in de openingsregels van zijn Zwarte-Christuslegende vlagt, behoort weliswaar niet toe aan Anna van Riempst (Riemst), de dochter van de pelgrim naar het Heilige Land, maar de dichter oppert wel even die mogelijkheid – om ze al snel ook weer te verwerpen.

Is het van Anna, die zo graag hoort
naar vaders verhaal en niet wordt moe
van de zang van Sint Fortunaat:
‘Mosa dulce sonans’ en dat gaat
over de Maas en haar aangenaam geruis
langs bos en veld, langs basiliek en huis.
Maar Anna woont in Riempst en zelden kan
zij, dochter van een pelgrimerend edelman,
rijden de weg die naar de Maas geleidt,
de Maas, die zelden bruist en nimmer schreit.
Die vader-edelman in zijn zielenood
zocht naar genezing en besloot
de goede tocht naar Jezus’ graf
berg-op, berg-af.

Met Sint Fortunaat doelt Kemp op Venantius Fortunatus (ca. 536-610), dichter en bisschop van Poitiers.

‘Op het einde van de zesde eeuw bezong de dichter Venantius Fortunatus (c. 535-na 600) de rivieren Moezel, Aisne en Maas. Van de Maas zei hij: “Aut Mosa dulce sonans, quo grus, ganta, anser, olorque est / Triplice merce ferax (alite, pisce, rate).”’ (De zacht ruisende Maas, waar kraanvogel, gans, eend en zwaan leven, / Draagt drie koopwaren: vogel, vis en vlot).[5]

Hoe Pierre Kemp tot deze associatie kwam – dus tot het opvoeren van Fortunatus in zijn versie van de legende van de Zwarte Christus van de Noot – laat zich misschien begrijpen als we de legende plaatsen in het kader van de Kruisverering in het algemeen. Van Venantius Fortunatus is ook de befaamde kruishymne Vexilla Regis: ‘Vexilla regis prodeunt: / Fulget crucis mysterium, / Quo carne carnis conditor / Suspensus est patibulo’: ‘Des konings vaandels gaan vooraan, / ’t geheim des kruises grijpt ons aan, / dat op het schandhout uitgespreid / de Schepper als een schepsel lijdt.’ Franz Liszt (Via Crucis) en Anton Bruckner (motet Vexilla Regis) lieten er zich door inspireren.

Opmerkelijk in Kemps verhalende gedicht is dat hij daarin niet Christus tot Anna laat spreken, maar het Kruis. Het Kruis en het corpus van Christus (in strikte zin aan het kruis gespijkerd en daarmee niet samenvallend) zijn bij hem een en hetzelfde. Dit moet wel te maken hebben met de houding van de Zwarte Christus, die als het ware het kruishout incorporeert. (Mogelijk was dit ook de achtergrond van de in 1962 gemaakte keuze om het houten kruis achter de Zwarte Christus te verwijderen.)[6]

Het gedicht van Kemp, in zijn laatste bekende versie gedateerd 24 februari 1962, eindigt met de overbrenging van de Zwarte Christus vanuit zijn schuilplaats naar de kerk van Wyck:

Het Kruis werd op versierde wagen geladen.
De witte ossen trokken plechtig, dan vastberaden
hielden zij, midden in een groots koraal,
stil voor het Wijker kerkportaal
Gewijde handen droegen toen het Kruis
naar het altaar, zijn uiteindelijk tehuis.
Daar staat Het nog tussen de rode lichten,
de kaarsen en de hoopvolle gezichten.
Dit is het einde van het berijmd relaas
van het Zwart Kruis bij de ruisende Maas.

Kemps papieren bevatten ook nog een uitgebreidere variant van de laatste vier regels. Daarin maakt hij zich op wel enigszins ontroerende wijze bekend als de schrijver van het voorafgaande. En als iemand die zijn einde voelt naderen.

Daar staat het Kruis na vele avonturen,
maar zolang kan mijn gedicht niet meer duren.
Ik luister nog in Anna’s geest naar het gezang
op de wijs van de Maas, maar niet meer lang.
Haast moet ik gaan, op weg naar ’t Eeuwig Huis.
Dag ruisende Maas, dag luisterend Heilig Kruis!

Met als een extra variant voor de twee allerlaatste regels

Hier eindigt P.K. zijn berijmd relaas,
met het Zwart Kruis al luisterend naar de Maas.

 

***

[1] Geciteerd naar: Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk-Maastricht.

 Maastricht, Broederschap van het H. Kruis, 1959.

[2] Zie noot 1. De omslagfoto was gemaakt door de Brabantse fotograaf Martien Coppens.

[3] Meer over Hetty Kluijtmans en haar vriendschap met Pierre Kemp in Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven (Nijmegen, 2010), 550-559, 583.

[4] Ik citeer naar het manuscript dat zich bevindt in de nalatenschap van de dichter (Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht).

[5] P.J.H. Ubachs, Handboek voor de geschiedenis van Limburg. (Hilversum, 2000), 69.

[6] In 1989 werd toch weer een nieuw exemplaar gewijd en achter het corpus aangebracht.

Wie was Corrie de Bruïne? Biografisch nieuws (2)

Collectie Wiel Kusters
Collectie Wiel Kusters

Voor mij ligt een exemplaar van de tweede druk, uit 1920, van Pierre Kemps debuutbundel Het wondere lied uit 1914, een uitgave van L.J. Veen te Amsterdam. Op het schutblad prijkt de naam van de oorspronkelijke eigenaresse: Corrie von Geusau de Bruïne.

Pierre Kemp heeft op de franse titelpagina een gedicht geschreven:

Van den schrijver:
Toen sprak de ziel in ’t vrouwelijk gewaad
En keek naar die met ’t mannelijk gewaad:
“Weet gij, of iemand met u medegaat,
Wanneer zij naast u treedt den heelen weg?”

“Dit niet te weten is de grootste pijn;
Te zijn getwêen en toch alleen te zijn
En rondom ’t leven met een schoonen schijn….
Van groente en bloesems over boom en heg.

“Zoo!” zei die vrouwenziel en keek en zweeg.
Het scheen, dat zij zich even tot hem neeg,
Maar met ’t gebaar als van een dwangbeweeg.
Hij zag dat aan en deed de wimpers neer.
Hij wist het wel – al lang – en kloeg niet meer.

 De bundel met dit gedicht over eenzaamheid in een relatie, voor een vrouw die een goede verstaander moest zijn, dook in 2005 op op een kleine boekenmarkt in Zaltbommel. Het is mij tot nu toe niet gelukt het hoe en waarom van dit opdrachtgedicht te achterhalen. Men vindt hierover dus ook niets in mijn biografie van Pierre Kemp. Wie was Corrie von Geusau de Bruïne en, het allerinteressantst, in welke relatie stond zij tot de dichter? Via internetgespeur ben ik erachter gekomen dat zij als Aleida Henrica Adriana Cornelia de Bruïne geboren is in 1881 in Zwijndrecht en in 1966 in Geldermalsen gestorven. Ze was een dochter van P.J.A. de Bruïne, burgemeester van Dordrecht. In 1902 werd Corrie door haar vader opgegeven als lid van het Algemeen-Nederlands Verbond, zoals vermeld staat in het verenigingstijdschrift Neerlandia, jaargang 6. In 1906 trouwde Corrie de Bruïne met jonkheer Gillis von Geusau, vanaf 1917 Gillis Valckenier von Geusau geheten. (Met dank aan Raymond Frenken.)

Waar kan Pierre Kemp, die Zuid-Limburg maar zelden verliet, Corrie de Bruïne hebben ontmoet? Zelf was hij, die sinds 1 december 1916 op het loonbureau van van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven werkte, op 11 januari 1918 in Maastricht getrouwd met Tine Mommers.

Heeft Corrie de Bruïne wellicht behoord tot de kring rond de zangpedagoge Cornélie van Zanten in Den Haag? Op 3 juni 1917 vond te haren huize Kemps eerste ontmoeting plaats met de componist Hendrik Andriessen, met wie hij plannen voor een opera ontwikkelde.

(Meer over Van Zanten, Kemp en Andriessen in mijn biografie van de dichter, Pierre Kemp. Een leven, p. 205-206).