De wereld van Pierre Kemp: Spelen in het donker. Pierre Kemp voor de filmcamera (1963)

https://youtu.be/Gji2MHESurQ

Op 27 en 28 februari en 1 maart 1963 maakte de cineaste Corinne du Mée-van Moorselaar ten huize van Pierre Kemp opnamen voor de film Spelen in het donker, waarvoor zij ook het scenario had geschreven.

Op verzoek van de filmmaakster moest Pierre Kemp, aan zijn bureau zittend, doen alsof hij schreef. Kemp reageerde met: ‘Ik geloof niet dat ik dat kan.’ Toen de opnames beëindigd waren, bleek dat hij echt had zitten schrijven: tien gedichten die hij zelf relativerend ‘knittelverzen’ noemde, maar die niet echt onderdoen voor ander werk uit die tijd. In het Verzameld werk zijn ze te vinden onder de titel ‘Court métrage’ (korte film).

Spelen in het donker kwam pas in 1967, het jaar van Kemps dood, gereed. De première vond plaats op 13 juni tijdens de Internationale Filmweek Arnhem. Een dag later, op woensdagmiddag 14 juni, werd de ongeveer tien minuten durende film twee keer voor Pierre Kemp zelf vertoond in een ruimte van verpleeghuis Calvariënberg in Maastricht. Maar hij kon nauwelijks nog iets zien. Waarschijnlijk ervoer hij het geluid, en vooral de muziek, als het indrukwekkendst. Toen hij werd teruggereden naar zijn ziekenkamer liepen er tranen over zijn wangen.

De muziek bij Spelen in het donker was gecomponeerd door Willem Frederik Bon. De acteur Siem Vroom las de gedichten en Ineke Jungschleger sprak het door Fred van Leeuwen geschreven commentaar.

Spelen in het donker bevat de enige bewegende beelden van Pierre Kemp die bestaan.

Literatuur: Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. (Nijmegen, Vantilt, 2010), p. 637-638, 653-654.

Pierre Kemp, Hetty Kluijtmans en de Zwarte Christus van Wyck

In de Sint-Martinuskerk in Wyck, Pierre Kemps parochiekerk, van waaruit hij op 26 juli 1967 werd begraven, bevindt zich een middeleeuws crucifix, de notenhouten Zwarte Christus van Wyck, dat in Maastricht en omstreken al eeuwenlang met grote devotie wordt vereerd.

Zwarte Christus processie

Volgens de legende van deze ‘Zwarte Christus van de Noot’, in de vroege zestiende eeuw op schrift gesteld, is het beeld ontstaan uit een noot die een bedevaartganger uit Riemst, tussen Maastricht en Tongeren, had meegebracht uit het Heilige Land. Hij gaf die noot aan zijn vrome dochter, die hem in de tuin plantte. Er groeide een boom uit met drie takken. Bij een hevig onweer werd hij door de bliksem getroffen. De volgende dag stond ‘in den myddel van den boom […] eyn schoen cruys mitter figuren onss heren.’[1]Toen het meisje enige tijd later intrad in het klooster van de Witte Vrouwen in Maastricht (daar waar later ook Marieken van Nieumeghen haar toevlucht vond, op de plaats waar nu het Theater aan het Vrijthof staat) voerde zij het wonderbare beeld daar mee naartoe. In de Franse tijd werd de Zwarte Christus verborgen in Wyck. Sinds 1804 verblijft het beeld in de parochiekerk van dit stadsdeel, op vijf minuten lopen van Pierre Kemps huis in de Turennestraat.

In 1962 vonden in het interieur van de kerk wijzigingen plaats, ook met betrekking tot de plaatsing van de Zwarte Christus. Daarover valt te lezen in de databank van het Meertens Instituut. Het corpus werd van het kruis gehaald en boven een nieuw zij-altaar tegen een wandkleed gehangen.

Dat wandkleed was een creatie van de in Heerenveen geboren, in Roermond opgegroeide, in Den Haag opgeleide en sinds 1945 in Maastricht werkende kunstenares Hetty Kluijtmans. Zij was een zus van kapelaan J.M. Kluijtmans, die van 1945 tot 1964 kapelaan was van de Sint-Martinuskerk en secretaris van de Broederschap van het H. Kruis. In 1959 had zij illustraties gemaakt voor een in dat jaar verschenen boekje over de Zwarte Christus.[2]

Hetty Kluijtmans, illustratie in 'Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk Maastricht'. Maastricht, 1959.
Hetty Kluijtmans, illustratie in ‘Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk Maastricht’. Maastricht, 1959.

Hetty Kluijtmans (1917-1998) had in 1954 contact gezocht met Pierre Kemp, wiens werk ze bewonderde, en uit die kennismaking was een artistieke en intellectuele vriendschap ontstaan. Ik citeer Pierre Kemp, zoals hij over hun eerste ontmoeting aan het woord komt in Pierre Kemp. Een leven:

Op zekere namiddag in October 1954, zit ik voor mijn bureau te dichten en plotseling komt mijn hele radarsysteem in actie. Ik kijk naar buiten en zie daar een juffrouw naast een fiets lopen en zoeken. Ik ga naar buiten, de straat op, laat mijn hoed mijn schedel verlaten en vraag aan de zoekende juffrouw: Wien zoekt gij. Als zij geantwoord had: Jezus van Nazareth, had ik niet zo verbaasd geweest, als toen zij antwoordde: Pierre Kemp![3]

Hetty Kluijtmans in Milaan, waar zij in 1958 studeerde aan de Accademia di Belli Arti di Brera. Foto uit: Wiel Kusters, 'Pierre Kemp. Een leven'. Nijmegen, Vantilt, 2010.
Hetty Kluijtmans in Milaan, waar zij in 1958 studeerde aan de Accademia di Belli Arti di Brera.
Foto uit: Wiel Kusters, ‘Pierre Kemp. Een leven’. Nijmegen, Vantilt, 2010.

Ter gelegenheid van de herinstallatie van het Zwarte-Christusbeeld, en zeer waarschijnlijk dus op verzoek van Hetty Kluijtmans of haar broer de kapelaan, heeft Pierre Kemp, die van jongs af geïnteresseerd was in volksverhalen (zie bijvoorbeeld zijn in 1925 verschenen Limburgs sagenboek) in februari 1962 gewerkt aan een beknopte, nooit definitief geworden en nooit gepubliceerde herdichting van de legende. Hij deed dat in (quasi)naïeve stijl, passend bij het onderwerp, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wat hij er binnen het gekozen stijlsjabloon van terechtbracht niet bijzonder virtuoos was. Kempiaans was het wel, zeker in de inleiding tot het verhaal. Daar begint hij zijn versie van het vrome verhaal meteen met het enigszins wufte beeld van een jurkje aan een waslijn.

Er hangt een jurkje over een lijn,
of het er een van vandaag zou zijn.
Neen, niet van gisteren of nog eer,
van coupe en kleur modern en niet te teer.[4]

Het kan haast niet anders of dit was een enigszins provocatieve (maar vrijwel uitsluitend voor hemzelf begrijpelijke) toespeling op het verwijt dat hij in april 1960 van de criticus J.H.W. Veenstra in Vrij Nederland had moeten incasseren. Schrijvend over Kemps erotisch geïnspireerde gedichtenbundel Garden 36, 22, 36 inches, had Veenstra onder de kop ‘Pierre Kemp: ondergoed aan een rijmend lijntje’ zijn weerzin uitgesproken tegen de wijze waarop de dichter meende zijn ‘lingeriemanie’ in dichtvorm te moeten etaleren. Kemp revancheerde zich door voor de kern van zijn vriendenkring enkele gedichten te schrijven onder de nonsensnaam Pierre de la Vaslin des Linges-Lyriques: Pierre van de Waslijn van Lyrische Lingerieën.

Het jurkje waarmee de poëtische piraat Kemp in de openingsregels van zijn Zwarte-Christuslegende vlagt, behoort weliswaar niet toe aan Anna van Riempst (Riemst), de dochter van de pelgrim naar het Heilige Land, maar de dichter oppert wel even die mogelijkheid – om ze al snel ook weer te verwerpen.

Is het van Anna, die zo graag hoort
naar vaders verhaal en niet wordt moe
van de zang van Sint Fortunaat:
‘Mosa dulce sonans’ en dat gaat
over de Maas en haar aangenaam geruis
langs bos en veld, langs basiliek en huis.
Maar Anna woont in Riempst en zelden kan
zij, dochter van een pelgrimerend edelman,
rijden de weg die naar de Maas geleidt,
de Maas, die zelden bruist en nimmer schreit.
Die vader-edelman in zijn zielenood
zocht naar genezing en besloot
de goede tocht naar Jezus’ graf
berg-op, berg-af.

Met Sint Fortunaat doelt Kemp op Venantius Fortunatus (ca. 536-610), dichter en bisschop van Poitiers.

‘Op het einde van de zesde eeuw bezong de dichter Venantius Fortunatus (c. 535-na 600) de rivieren Moezel, Aisne en Maas. Van de Maas zei hij: “Aut Mosa dulce sonans, quo grus, ganta, anser, olorque est / Triplice merce ferax (alite, pisce, rate).”’ (De zacht ruisende Maas, waar kraanvogel, gans, eend en zwaan leven, / Draagt drie koopwaren: vogel, vis en vlot).[5]

Hoe Pierre Kemp tot deze associatie kwam – dus tot het opvoeren van Fortunatus in zijn versie van de legende van de Zwarte Christus van de Noot – laat zich misschien begrijpen als we de legende plaatsen in het kader van de Kruisverering in het algemeen. Van Venantius Fortunatus is ook de befaamde kruishymne Vexilla Regis: ‘Vexilla regis prodeunt: / Fulget crucis mysterium, / Quo carne carnis conditor / Suspensus est patibulo’: ‘Des konings vaandels gaan vooraan, / ’t geheim des kruises grijpt ons aan, / dat op het schandhout uitgespreid / de Schepper als een schepsel lijdt.’ Franz Liszt (Via Crucis) en Anton Bruckner (motet Vexilla Regis) lieten er zich door inspireren.

Opmerkelijk in Kemps verhalende gedicht is dat hij daarin niet Christus tot Anna laat spreken, maar het Kruis. Het Kruis en het corpus van Christus (in strikte zin aan het kruis gespijkerd en daarmee niet samenvallend) zijn bij hem een en hetzelfde. Dit moet wel te maken hebben met de houding van de Zwarte Christus, die als het ware het kruishout incorporeert. (Mogelijk was dit ook de achtergrond van de in 1962 gemaakte keuze om het houten kruis achter de Zwarte Christus te verwijderen.)[6]

Het gedicht van Kemp, in zijn laatste bekende versie gedateerd 24 februari 1962, eindigt met de overbrenging van de Zwarte Christus vanuit zijn schuilplaats naar de kerk van Wyck:

Het Kruis werd op versierde wagen geladen.
De witte ossen trokken plechtig, dan vastberaden
hielden zij, midden in een groots koraal,
stil voor het Wijker kerkportaal
Gewijde handen droegen toen het Kruis
naar het altaar, zijn uiteindelijk tehuis.
Daar staat Het nog tussen de rode lichten,
de kaarsen en de hoopvolle gezichten.
Dit is het einde van het berijmd relaas
van het Zwart Kruis bij de ruisende Maas.

Kemps papieren bevatten ook nog een uitgebreidere variant van de laatste vier regels. Daarin maakt hij zich op wel enigszins ontroerende wijze bekend als de schrijver van het voorafgaande. En als iemand die zijn einde voelt naderen.

Daar staat het Kruis na vele avonturen,
maar zolang kan mijn gedicht niet meer duren.
Ik luister nog in Anna’s geest naar het gezang
op de wijs van de Maas, maar niet meer lang.
Haast moet ik gaan, op weg naar ’t Eeuwig Huis.
Dag ruisende Maas, dag luisterend Heilig Kruis!

Met als een extra variant voor de twee allerlaatste regels

Hier eindigt P.K. zijn berijmd relaas,
met het Zwart Kruis al luisterend naar de Maas.

 

***

[1] Geciteerd naar: Het Zwarte Christusbeeld in de Sint Maartenskerk te Wijk-Maastricht.

 Maastricht, Broederschap van het H. Kruis, 1959.

[2] Zie noot 1. De omslagfoto was gemaakt door de Brabantse fotograaf Martien Coppens.

[3] Meer over Hetty Kluijtmans en haar vriendschap met Pierre Kemp in Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven (Nijmegen, 2010), 550-559, 583.

[4] Ik citeer naar het manuscript dat zich bevindt in de nalatenschap van de dichter (Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht).

[5] P.J.H. Ubachs, Handboek voor de geschiedenis van Limburg. (Hilversum, 2000), 69.

[6] In 1989 werd toch weer een nieuw exemplaar gewijd en achter het corpus aangebracht.

Pierre Kemp spreekt en leest enkele van zijn gedichten

Pierre Kemp spreekt een dankwoord uit bij gelegenheid van zijn bekroning met de Constantijn Huygensprijs 1956. Kemp was niet bij de uitreiking aanwezig. De prijs werd namens hem in ontvangst genomen door de neerlandicus dr. Karel Reijnders. Kemps dankwoord bereikte het Haagse publiek door middel van een in november 1956 door Muziek-Centrale Hilger (V. Hanöver) in Maastricht gemaakte geluidsopname.

Portret van Pierre Kemp (1958) door Jos Kipping.
Portret van Pierre Kemp (1958) door Jos Kipping.

Wycker Pastoorstraat, Maastricht

Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.  Foto's: Wiel Kusters
pacific3

Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014. Foto's: Wiel Kusters
Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.
Foto’s: Wiel Kusters

In de zomer van 1898 speelde Pierre Kemp, elf jaar oud, in de straten van Wyck treintje met Eugenie Lyon, het tienjarige dochtertje van een conducteur van de Grand Central Belge, de maatschappij die de spoorlijn bereed die Maastricht met het Belgische railnet verbond.

Eugenie woonde met haar ouders aan de Sint Maartenslaan (toen nog Kerkweg geheten) op nummer 5.

Over dat treintje spelen met zijn eerste muze, over de trottoirbanden in Wyck, schreef Pierre Kemp het lange gedicht ‘Pacific’, dat in 1946 in boekvorm verscheen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.

De titel ‘Pacific’ is een verwijzing naar een door de treinenliefhebber Kemp bewonderd locomotieftype, de Pacific 231, en herinnert ook aan een symfonie van Arthur Honegger, ‘Pacific 231’.

Pierre Kemps gedicht begint als volgt:

Weer word ik 2-3-1 en in de bochten
van de trottoirs begin ik weer mijn tochten.
’k Schuif met mijn schoenen niet, zo ’k deed als kind,
maar met mijn borsten zwoegend in de wind
wordt elke blok trottoirband kilometer.

Over de locatie van ‘Pacific’, de straten-in-aanleg waar hij met Eugenie treintje speelde, heeft Kemp in 1948, in een brief aan zijn vriend Karel Reijnders, verteld dat dit het gebied was ten westen van het oude station Maastricht Staatsspoor. ‘Het is ook thans nog mijn gewoonte op trottoirbanden te loopen en me locomotief te wanen en toen ik dit in 1946 bij mijn wandelingen naar het stadspark in genoemde straat deed’ – hij bedoelde de Wycker Pastoorstraat – ‘welde op een gegeven oogenblik de eerste regel in mij op.’

 

Turennestraat 21, Maastricht

Op 21 juli 2007 was het veertig jaar geleden dat Pierre Kemp in zijn geboorte- en woonplaats Maastricht overleed. Op 1 december van datzelfde jaar, ’s dichters verjaardag, werd een gedenksteen aangebracht in de gevel van het huis, Turennestraat 21, waar Kemp van bijna veertig jaar gewoond heeft en gewerkt.

Op de zwarte steen, ontworpen door Jos Keulen, staat een foto van Pierre Kemp uit 1961, het jaar waarin hij 75 werd. De foto toont hem staande in de deuropening.

Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.
Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.

Op de steen staat de volgende regels van Pierre Kemp, ontleend aan het openingsgedicht van zijn bundel Emeritaat (1959):

Ik woon al lang in een huis van de lucht,

iets hoger dan de vogels in de bomen.

En verder:

Hier woonde en werkte van 1929 tot 1967 de dichter Pierre Kemp.

Het is in de Turennestraat (met zijn bomen) dat Kemps roem als dichter van de unieke ‘kleine liederen’ begonnen is. Hier viel in juni of juli 1929, twee maanden na zijn verhuizing, de aflevering van het fameuze tijdschrift De Gemeenschap in de bus met daarin het gedichtje dat voor Kemp een ’tweede debuut’ betekende (na zijn eerste debuut, met de bundel Het wondere lied in 1914).

Verbascum

De dalen staan vol gouden torens.

De lippen van God bewegen

zich onder zijn sterren

en blazen slaap over de bloemen.

Kemps komst naar de Turennestraat in april 1929 viel dus nagenoeg samen met het begin van de bloei van zijn dichterschap. Het was ook de tijd waarin hij zijn lidmaatschap opzegde van de verzuilde R.K. Algemeene Kunstenaar Vereeniging, waarvan hij acht jaar lid was geweest. Hij deed dat met een brief waarin hij de bestuurderen voorhield, dat het voor alle kunst, de rooms-katholieke niet uitgezonderd, wenselijk is dat de kunstenaar zijn onafhankelijkheid behoudt en niet met behulp van een collectiviteit en in afhankelijkheid daarvan omziet naar een goede pers en beloningen in geld of eretekens.

Het was duidelijk: Pierre Kemp wilde niet meer de nadrukkelijk aan de katholieke zuil gebonden dichter en schilder zijn die hij geweest was. Vanaf nu woonde hij zelfbewuster dan ooit in het huis van de vrije verbeelding.

Zie: Wiel Kusters, ‘Gedenkplaat voor de dichter Pierre Kemp’ in De Maasgouw 127 (2008) 2, p. 52-55. Daar vindt men ook een overzicht van de vele adressen in Wyck, waar Kemp, geboren in de Mariastraat, vóór 1929 gewoond heeft.

Met Benno Barnard bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft: Turennestraat 21, Wyck-Maastricht.

Met Benno Barnard in 2011 bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft.

Wie was Corrie de Bruïne? Biografisch nieuws (2)

Collectie Wiel Kusters
Collectie Wiel Kusters

Voor mij ligt een exemplaar van de tweede druk, uit 1920, van Pierre Kemps debuutbundel Het wondere lied uit 1914, een uitgave van L.J. Veen te Amsterdam. Op het schutblad prijkt de naam van de oorspronkelijke eigenaresse: Corrie von Geusau de Bruïne.

Pierre Kemp heeft op de franse titelpagina een gedicht geschreven:

Van den schrijver:
Toen sprak de ziel in ’t vrouwelijk gewaad
En keek naar die met ’t mannelijk gewaad:
“Weet gij, of iemand met u medegaat,
Wanneer zij naast u treedt den heelen weg?”

“Dit niet te weten is de grootste pijn;
Te zijn getwêen en toch alleen te zijn
En rondom ’t leven met een schoonen schijn….
Van groente en bloesems over boom en heg.

“Zoo!” zei die vrouwenziel en keek en zweeg.
Het scheen, dat zij zich even tot hem neeg,
Maar met ’t gebaar als van een dwangbeweeg.
Hij zag dat aan en deed de wimpers neer.
Hij wist het wel – al lang – en kloeg niet meer.

 De bundel met dit gedicht over eenzaamheid in een relatie, voor een vrouw die een goede verstaander moest zijn, dook in 2005 op op een kleine boekenmarkt in Zaltbommel. Het is mij tot nu toe niet gelukt het hoe en waarom van dit opdrachtgedicht te achterhalen. Men vindt hierover dus ook niets in mijn biografie van Pierre Kemp. Wie was Corrie von Geusau de Bruïne en, het allerinteressantst, in welke relatie stond zij tot de dichter? Via internetgespeur ben ik erachter gekomen dat zij als Aleida Henrica Adriana Cornelia de Bruïne geboren is in 1881 in Zwijndrecht en in 1966 in Geldermalsen gestorven. Ze was een dochter van P.J.A. de Bruïne, burgemeester van Dordrecht. In 1902 werd Corrie door haar vader opgegeven als lid van het Algemeen-Nederlands Verbond, zoals vermeld staat in het verenigingstijdschrift Neerlandia, jaargang 6. In 1906 trouwde Corrie de Bruïne met jonkheer Gillis von Geusau, vanaf 1917 Gillis Valckenier von Geusau geheten. (Met dank aan Raymond Frenken.)

Waar kan Pierre Kemp, die Zuid-Limburg maar zelden verliet, Corrie de Bruïne hebben ontmoet? Zelf was hij, die sinds 1 december 1916 op het loonbureau van van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven werkte, op 11 januari 1918 in Maastricht getrouwd met Tine Mommers.

Heeft Corrie de Bruïne wellicht behoord tot de kring rond de zangpedagoge Cornélie van Zanten in Den Haag? Op 3 juni 1917 vond te haren huize Kemps eerste ontmoeting plaats met de componist Hendrik Andriessen, met wie hij plannen voor een opera ontwikkelde.

(Meer over Van Zanten, Kemp en Andriessen in mijn biografie van de dichter, Pierre Kemp. Een leven, p. 205-206).

 

 

 

 

 

Wiel van der Randen en Pierre Kemp

Een meester van de fotografie: Wiel van der Randen.

Van der Randen, geboren in Venlo in 1897, werkte vooral voor de bladen van Uitgeverij De Spaarnestad N.V.:  Katholieke Illustratie, Panorama en Libelle. Een groot aantal van zijn foto’s is te bekijken op de site Het geheugen van Nederland.

Zelf koester ik daarnaast het in 2006 door Frido Troost en Floor Koomen voor Spaarnestad Photo samengestelde boek, Wiel van der Randen. Bescheiden camera, moderne blik, met een informatieve tekst van Carla van der Stap. Daarin deze foto bijvoorbeeld:

Abattoir, 1935. Foto uit 'Wiel van der Randen. Bescheiden camera, moderne blik'. Haarlem, Spaarnestad Photo, 2006.
Abattoir, 1935. Foto uit ‘Wiel van der Randen. Bescheiden camera, moderne blik’. Haarlem, Spaarnestad Photo, 2006.

Ik zou er een paar regels uit het gedicht ‘Paarden’ (1939) van Pierre Kemp bij kunnen citeren:

[…] paarden kennen paarden overal

Ik ken de mensen, als is dat wat ik van hen weet,

niet zo compleet.

 De foto is gemaakt in een abattoir, 1935. Paard en varken weten iets van elkaar. Het heeft met hun aanstaande dood te maken.

Wiel van der Randen, die in 1949 in Amsterdam overleed, is de laatste jaren bekend geworden door de foto’s die hij op 7 mei 1945 maakte van de schietpartij in Amsterdam. Vanaf het balkon van de Grote Club op de Dam schoten achtergebleven Duitse militairen met mitrailleurs op de in afwachting van de alom aangekondigde bevrijding massaal toegestroomde feestvierders. Er vielen 22 doden en 122 gewonden te betreuren. Van der Randen maakte zijn foto’s vanaf het dak van de kosterij van de Nieuwe Kerk.

Drie jaar eerder, op zondag 19 april 1942, maakte hij de bij alle Kempliefhebbers bekende foto van Pierre Kemp in de trein.

Pierre Kemp, 1942. Foto: Wiel van der Randen
Pierre Kemp, 1942. Foto: Wiel van der Randen.

Die dag, om 9 uur in de ochtend, kwam ook de schrijver R. Blijstra, redacteur van Panorama, bij de dichter op bezoek voor een interview. Het artikel dat daaruit had moeten voortkomen is als gevolg van de oorlogsomstandigheden nooit verschenen.

Visitekaartje van R. Blijstra met handschrift van Pierre Kemp (onder).
Visitekaartje van R. Blijstra met handschrift van Pierre Kemp (onder). Collectie Wiel Kusters.

 

Hoe Remco Campert Pierre Kemps verjaardag vierde (1961)

campert

Op vrijdagavond 1 december 1961 werd in Maastricht met de opening van de tentoonstelling Nieuws van de Zwarte Man in Kunstzaal Dejong-Bergers aan de Grote Staat Pierre Kemps vijfenzeventigste verjaardag gevierd. (Pierre Kemp. Een leven, p. 616 e.v.) Na de opening was er een ontvangst op het stadhuis, waar de burgemeester een feestrede hield. De feesteling, wars van gezelschappen en geplaagd door lichamelijke kwalen, was bij dit alles niet aanwezig.

Tot degenen die zich die 1e december naar Maastricht hadden begeven behoorde ook Remco Campert. Het valt na te lezen in aflevering van zijn rubriek ‘Uit een schrijversleven’ in het decembernummer van het tijdschrift Podium (16e jrg. nr. 3). Ik haal zijn notities hier onder het stof vandaan.

 1 dec. Met Ha[n] Lam[mers] naar Maastricht om de 75ste verjaardag van Pierre Kemp luister bij te zetten. Voelde dit niet te kunnen laten, aangezien ook aanwezig bij begrafenis Nescio, waar van Oor[schot] onlangs in Tirade nog zo gevoelig over heeft geschreven. Een zondvloed van regen, een uur in de Maastunnel vastgezeten, pas om 21 uur in Maastricht. Veel verwachtend van zuidelijke gulheid naar stadhuis, waar in ijskoude hal geluisterd naar onduidelijke toespraken van mij onbekende heren, die plaatselijke grappen maakten en elkaar geschenken aanboden. Pierre Kemp zelf reeds te bed. Ook van Oor. niet aanwezig, maar die zal dan wel op de begrafenis zijn. Staande geluisterd, terwijl kou door de benen optrok en zich in de buik nestelde. Veertig man aanwezig en vier vrouw. Tenslotte applaus en toespraken over. Nu begint het eten en drinken in verwarmde dikbetapijte zalen. Welnee. Wel werd ons namens de burgemeester een glas van de smerigste witte wijn, die ik in jaren dronk, aangeboden. Dit alles nog steeds staande in slechtverlichte hal. In de verte staat Ger[rit] Borg[ers] in functie[1] te praten met plaatselijke grootheden. Boos jassen aan en weer weg. Maar bij de deuropening staande gehouden door plaatselijke kunstenaar. ‘We zien elkaar zo weinig, jullie uit het N. en wij uit het Z., laten we nog even gezellig samenzitten. Goed, goed. Ha. Lam.: ‘We wilden naar de Vogelstruus.’ (Een café dat hij kende.) Pl.k. (corrigerend): ‘Vogelstruis.’ Goed, hoe dan ook. Pl.k.: ‘Liever eerst naar het Haantje.’ Wij (beleefd): ‘Goed.’ Pl.k. (zich bedenkend): ‘Als het tenminste open is. Even kijken.’ Loopt hal uit, komt teleurgesteld weer binnen: ‘Het is dicht.’ Dus toch maar naar de Vogelstruis, café geheel gevuld met pl.k.’s, veel pijpen en baarden, leeftijd van middelbaar tot hoogbejaard, zelfs de enkele jongeren. Ook aanwezig, wonderlijk, Sim[on] Carm[iggelt] en zijn vrouw, in gezelschap van Ber[tus] Aaf[jes] en M. van der Pluh [Plas]. Aan eenvoudighouten tafel gaan zitten bij Ger. Bor. en tal van pl.k.’s. Een Els gedronken, plaatselijke drank, wee en onsmakelijk, helaas. Bier beter. Lucia Bokma, goed Fries. Het lijkt wel Reynders hier, maar dan plaatselijker. Weg, weg. Op zoek naar locale Lucky Star[2] en gevonden. Ongeveer leeg, maar muziek goed. Ogen dicht, net A’dam. Weg, weg. Om één uur sluit alles, dus  nog snel naar ander café. Druk. Aan lange tafels zitten de pl.k.’s, plus Ger. Bor., Sim. Carm., enz. Ha. Lam. mengt zich tussen de menigte. Wij aan de bar, whisky, lekker. Éen uur en nog lang niet aangeschoten. Wat te doen? Met een paar pl.k.’s (die opsommen wie ze allemaal kennen in Amsterdam en uitleggen waarom ze er nooit zouden willen wonen) in auto’s de grens over. Grensbomen open na twaalven. Grote, moderne café’s, neon, jukeboxes, bowling enz. Niet veel klanten en allemaal mannen. Woordenwisseling met pl.k. over verschillen tussen Noord en Zuid. Pl.k.: ‘Toen jullie nog in dierenhuiden liepen, droegen wij alle nette kostuums.’ Verontwaardigd en geheel gekleed aan de bar gaan zitten. Zuchten. Geeuwen. Drinken. Roken. Om vijf uur ’s ochtends terug naar hotel in M. […] Volgende ochtend […] bier gedronken om het lichaam te herstellen. Naar tentoonstelling Pierre Kemp. Lieve schilderijen, lieve gedichten, lieve krabbels, lieve foto’s, lieve man. Wij enige bezoekers, lieve bezoekers. Nu eenmaal toch in culturele bui, dus Ha. Lam. op orgel gespeeld in kerk. Daarna terug naar A’dam, maar auto wil niet starten en alle garages zijn dicht. Aangeduws met behulp van o.a. pl.k., die zich voorstelde op valreep: ‘F.V., portrettist.’ Maastricht uitgereden, alsof God ons op de hielen zat.

[1] Borgers was conservator van het Letterkundig Museum in Den Haag.

[2] dancing / jazzdiscotheek aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam.