Ik heb vandaag zo’n zin
om wakker te worden in
de ogen van een jeugdig wezen,
dat nog niet kan lezen
en niet meer bloemen kan tellen
dan het vingertjes heeft
en achter de routes van vlinders en libellen
met het wijzende vingertje beeft.
Pierre Kemp (1952)
1 december 2016: de 130e
geboortedag van Pierre Kemp.
Bijna vijftig jaar na de dood van Pierre Kemp (1886-1967) heeft de Pierre Kemp Stichting het schrijfbureau van de dichter in haar bezit gekregen.
Het bureau is ondergebracht in een kantoorruimte van de Universiteitsbibliotheek Maastricht, waar het nog even wacht op zijn definitieve opstelling, in de parlour, voorzien van een beschermende afneembare glazen plaat op het blad. Onder die glasplaat komt een foto van Pierre Kemp, zittend aan zijn bureau, en een tekst over de dichter.
Vanochtend maakte ik alvast een paar foto’s.
December 2016.
Inmiddels heeft het bureau van Pierre Kemp
zijn vaste plaats gekregen in de ‘parlour’ van
de Universiteitsbibliotheek.
In het zojuist verschenen grote en rijk geïilustreerde overzichtswerk Geschiedenis van de literatuur in Limburg wordt uiteraard ruim aandacht besteed aan het werk van Pierre Kemp en zijn broer Mathias.
Pierre Kemp komt aan bod op de bladzijden 373-377 en 383-384. Een belangrijk thema in de aan Kemp gewijde beschouwing is de ontwikkeling van zijn culturele identiteit als inwoner van wat hij op zeker moment Mosanje is gaan noemen.
In Geschiedenis van de literatuur in Limburg wordt evenveel aandacht besteed aan het werk en de literaire persoonlijkheid van Mathias Kemp (blz. 377-383). Een interessante figuur. In allerlei opzichten, en zeker in zijn verbeeldingswereld, even excentriek als zijn broer, anderzijds begiftigd met een grotere levensdurf en in staat als journalist een maatschappelijke rol te vervullen.
Geschiedenis van de literatuur in Limburg, onder redactie van Lou Spronck, Ben van Melick en Wiel Kusters, is 16 oktober 2016 verschenen bij uitgeverij Vantilt in Nijmegen, onder auspiciën van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap.
Op dinsdagavond 20 september 2016 is in Antwerpen overleden de dichter en essayist ADRIAAN DE ROOVER (pseudoniem van F.A. de Rooy). Hij is drieënnegentig jaar geworden.
Ik leerde Adriaan de Roover kennen in de periode dat ik me voorbereidde op het schrijven van de biografie van PIERRE KEMP, die in 2010 verscheen.
De Roover, die met Kemp in epistolaire betrekking had gestaan en in 1956 was begonnen met voorbereidingen voor een grote studie over de Maastrichtse dichter, is mij zeer behulpzaam geweest, onder meer doordat hij mij de beschikking gaf over Kemps brieven aan hem uit de jaren 1956-1962. Uiteindelijk zijn deze brieven ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek te Maastricht.
Ik heb Adriaan de Roover leren kennen als een beminnelijk man, die nadat hij zijn intensieve Kempstudie aan het begin van de jaren zestig had gestaakt, geruime tijd heeft rondgelopen met een zeker schuldgevoel omtrent deze niet ingeloste belofte aan de dichter, die uitzag naar het verschijnen van een monografie over zijn werk, en aan zichzelf.
Tien jaar geleden mocht ik een uitgave verzorgen van de briefwisseling tussen Pierre Kemp en Adriaan de Roover. (Nijmegen, Vantilt, 2010).
Aan het slot van zijn even eerlijke als charmante nawoord bij dit boek, gedateerd Antwerpen 6 februari 2006, schreef De Roover:
‘Intussen ben ik, A.D.R., de 75 van Kemp allang voorbij en ik weet niet of ik nu lachen of schreien moet. Vandaag heb ik de dichter-van-de-kleine-liederen herontdekt, de Heer in het zwart, die mij eens de raad gaf het leven niet zo ernstig te nemen en die mij op mijn oude dag liet weten: ‘Om weer kind te zijn, is het nooit te laat!’
Hoe graag wil ik het dichterswoord van Pierre l’Englouti geloven!’
OP DE FOTO’S: Adriaan de Roover zoals ik hem in 2004 fotografeerde in de studiezaal van het Regionaal Historisch Centrum in Maastricht tijdens het bekijken van zijn in het Archief Pierre Kemp berustende brieven aan de dichter.
Tot slot een gedicht van Adriaan de Roover uit zijn bundel Ik ruik de sterren al (1987):
taalloos
ik draag de snavel
van de roofvogel
die op het ijs te pletter stort
ik sterf zonneblind
in de bergen van anijs
met wolken in de oren
het kraaien van
duizend gemartelde hanen
ik wil de armoe van de dichter
dekken met een barokke dood
de taalloze zaden
die te slapen liggen
onder de steen
van mijn tong
(geciteerd naar Adriaan de Roover, Gedichten 1953-1998, Antwerpen, Demian,1998)
Kladgedicht van Pierre Kemp, 10 april 1962.
Nooit afgemaakt.
Mijn lezing:
P.K. bouwt gaarne steden van gedichten.
Hij is een grote urbanist.
met [variant: en houdt van] schilderachtig groen.
Hij heeft zo enige genre’s favorieten
en bruggen [?] de kleuren rose, oranje en vermiljoen
en buigt zich over de verschieten
Hij [onleesbaar] gaarne met textielen
en wenst Maastricht spoedig 100.00 zielen
en [variant: maar] luistert graag naar [nog oningevuld] Westen
Jeux d’eau dans la Villa d’Este
van Liszt.
Duidelijk is de verwijzing naar ‘Les Jeux d’eau à la Villa d’Este’ van Franz Liszt, hier te beluisteren in een opname van Georges Cziffra uit 1957.
Iets over de achtergrond van dit kladgedicht:
Op 10 april 1962, de dag waarop dit probeersel ontstond, ontving Pierre Kemp een brief van de Katholieke Radio Omroep waarin hem werd verzocht twee gedichten te schrijven die onderdeel konden vormen van een huldeklankbeeld voor burgemeester Michiels van Kessenich, die in mei zijn 25-jarig jubileum zou vieren. Kemp liet er geen gras over groeien en ging onmiddellijk aan de slag.
Vijf dagen later stuurde hij drie gedichten naar de KRO, onder de overkoepelende titel ‘Trajectum ad Mosam Dulce Sonans’.
Daarin is van de hierboven weergegeven snelle eerste aanzet vrijwel niets terug te vinden. Alleen het ‘Westen’ dat zo verweesd in het klad voorkomt, aan het eind van een nog incomplete regel. In het slotgedicht van ‘Trajectum ad Mosam’ schrijft Kemp namelijk over zijn dood en begrafenis: hem wacht niet ‘een graf in het Westen’, aan de Tongerseweg, waar zijn ouders en broer begraven liggen, maar op de begraafplaats Oostermaas.
‘Trajectum ad Mosam Dulce Sonans’ is te vinden in deel II van het Verzameld werk, p. 940-941.
Nu op de website van Literair Tijdschrift Liter iets over Pierre Kemp en het begin van de Eerste Wereldoorlog.
Aangedaan door het oorlogsgeweld in de streek rond Visé, Moelingen en Luik – de Duitsers hadden op 4 augustus 1914 het neutrale België overvallen, dat zich dapper verweerde – schrijft de 27-jarige Pierre Kemp in Maastricht…[lees verder]
Zo als op de eerste foto (gemaakt door Jan van Tol) stond Pierre Kemp erbij, in zijn eigen stuk van het Maastrichtse stadspark dat Kempland heet.
Vorige week is het door Rob Stultiens gemaakte beeld in opdracht van de Gemeente Maastricht / Peter Pluymen, daartoe aangespoord door Jet van Aalst en de Pierre Kemp Stichting, voorzichtig maar grondig schoongemaakt. Zoals te zien is op de foto’s, die ik vanmiddag heb gemaakt.
Ik heb ook maar even Kemps achterkant gefotografeerd. Op de sokkel staat zijn gedicht
De la musique avant toute chose
Toen ik die boog daar had geürineerd en ik het zonlicht er in ving, prees ik intens, ver van de wijsheid, die mij was geleerd: Wat schoon kristal is er toch in de mens! En in extase voor het lieflijke geluid: Welk een muziek gaat van de mens toch uit!
Heel goed leesbaar is het gedicht nog steeds niet, en je moet er ook wel even voor door je knieën. Maar het groen dat de letters tot onleesbaarheid vulde is in ieder geval verdwenen.
Ik heb ook maar even Kemps rug meegefotografeerd. Ruggen waren volgens de dichter dikwijls nogal veelzeggend, zoals hij bijvoorbeeld een keer had vastgesteld toen hij op het postkantoor een tijdje voor het loket op zijn beurt moest wachten en deze gelegenheid had waargenomen om de rug van de dame vóór hem te interpreteren.
Op 16 augustus 1971 schreef hij aan Simon Carmiggelt:
‘Ik ben absoluut niet op stoot. Ik schrijf deze brief met zeer wanhopige inspanning. “Met zeer zachte plof.”‘
Dat laatste was een citaat uit een gedicht van Kemp.
Reve vervolgde:
‘Ken je dat gedicht van Pierre Kemp, van kort voor zijn dood, toen hij al bijna blind was? Een jaar of wat geleden, in Tirade. “Wat is het stil in de dichterlijke straten!’ begint het, geloof ik.’
Reve moet bijzonder getroffen zijn geweest door dit gedicht, dat in november 1964, dus zeven jaar eerder, niet in het tijdschrift Tirade, maar in De Gids had gestaan. Al die tijd had hij er op zijn minst twee regels van onthouden.
Kemps ouderdomsgedicht gaat als volgt:
VERDROOGDE WAAN
Wat is het stil in die dichterlijke straten!
Er komen nog wel wangen
met vrouwenverf behangen
langs de gevels, maar de gaten
van de ogen
blijven dof.
Ik blaas naar die verf mijn onvermogen
met zeer stille plof.
Hoe kan het bloeiend leven zo vergaan
tussen de cijfers van mijn jaren met verdroogde waan?
Lou Spronck, Ben van Melick, Wiel Kusters (red.), Geschiedenis van de literatuur in Limburg. Negen chronologische hoofdstukken, van de Middeleeuwen tot 2015.
Daarin natuurlijk ook veel aandacht voor Pierre Kemp en zijn broer, de dichter en romanschrijver Mathias Kemp.
Circa 750 pagina’s, gebonden, rijk in kleur geïllustreerd, stijlvol vormgegeven door Piet Gerards Ontwerpers. Intekenen is mogelijk.