Het beeldje van Pierre Kemp in het Pierre Kemppark staat er opgeschoond en fris bij.
Het gedicht De la musique avant toute chose is weer te lezen, onder de naam Pierre Kemp en zijn jaartallen staat nu DICHTER en de handtekening van de beeldhouwer Rob Stultiens is in de rand gegraveerd. Het meest opvallend is dat het beeldje 180° is gedraaid.
Een lange historie is hieraan voorafgegaan.
Op 21 april 2013 schreef de VLAM (Vereniging Literaire Activiteiten Maastricht) een brief naar de gemeente Maastricht, waarin de gemeente werd geattendeerd op de slechte staat van de poëzie in de openbare ruimte, in het bijzonder het beeldje van Pierre Kemp. Enkele maanden later werd de VLAM ontvangen door wethouder Costongs. Het leverde niets op.
Bezoeken in 2015 aan wethouder Mieke Damsma en in 2018 aan wethouder Jim Janssen volgden. Het enige resultaat was dat het beeldje met de hogedrukspuit werd schoongespoten waarmee helaas ook de verf uit de letters werd gespoten zodat het gedicht niet meer te lezen was.
In 2019 werd op initiatief van de Pierre Kemp Stichting een brede commissie opgericht met het ambitieuze plan van het Pierre Kemppark een poëziepark te maken. In de commissie zat de Universiteitsbibliotheek, de Universiteit Maastricht, de Bewonersvereniging Jekerkwartier en de VLAM. We hadden mooie ideeën: verplaatsen van het beeldje naar een meer centrale plek in het park met bankjes en bloemen eromheen, want Pierre Kemp hield erg van bloemen. Verder een QR-code met vertalingen van het gedicht, een fluisterpaal met akoestische mogelijkheden. Revitalisering van het gedicht van Hans van de Waarsenburg, gedichten in het halfopen huisje en projectie van poëzie op de vijver.
Maar de gemeente berichtte dat zij geen noodzaak zag in het verplaatsen van het beeld van Pierre Kemp en dat er geen budget was voor die andere mooie ideeën. De commissie hield op te bestaan.
In 2020 ondernam de VLAM een nieuwe poging, de Pierre Kemp Stichting en de Bewonersvereniging Jekerkwartier sloten aan. Nu concentreerden we ons alleen op het beeldje van Pierre Kemp en daar de gemeente Maastricht op zwart zaad zat, besloten we de kosten te delen. Daarmee ging de gemeente akkoord en wij vroegen eind 2021 een offerte aan bij de firma Schutz in Eijsden.
Het beeldje van Pierre Kemp staat op dezelfde plek aan de Sint Pieterskade, wat verscholen tussen het groen, maar het is 180° gedraaid, zodat Pierre Kemp op mooie dagen naar al die mooie meisjes kan kijken die zich in het gras neervlijen.
’t Is gek, ik heb mijn hele leven nauwelijks om Pierre Kemp gegeven maar nu ik oud ben en der dagen zat vind ik die Kemp ineens heel wat.
T. van Deel
In 2018 verscheen in Terhorst (Zuid-Limburg) in een oplage van veertig exemplaren, met de hand gezet door Ser J.L.Prop en gedrukt op diens vermaarde private press een bundeling van dertien kleine gedichten van T. van Deel (1945-2019) onder de titel Kortom. Het werd diens laatste bij leven verschenen bundeltje.
Tot de gedichten die Ser Prop in 2018 van Tom van Deel ontving en waaruit Kortom werd samengesteld, behoorde ook het titelloze epigram over de met het klimmen der jaren toenemende waardering voor de dichter Pierre Kemp. Het werd niet in Kortom opgenomen, naar ik aanneem omdat het qua toon en intentie minder goed aansloot bij de andere gedichten.
Hoe dit zij, het is voor iedere Kempliefhebber aardig te kunnen lezen hoe de fijnzinnige dichter (en criticus) T. van Deel zich tot de Maastrichtse winnaar van de P.C. Hooftprijs (1958) was gaan verhouden.
Met Van Deels melancholische reflectie is natuurlijk niet gezegd, dat Pierre Kemp bij uitstek een dichter voor oude mensen is. We weten uit door Kemp gevoerde correspondentie, dat hij in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw behalve door oudere fijnproevers ook zeer gewaardeerd werd door jonge lezers, van wie hij geregeld fanmail ontving. En de liefhebber van Kemps poëzie die bekend is met het verschijnsel van de puer senex weet dat het ‘grijze kind’ door geen andere Nederlandse dichter zo aanstekelijk gerepresenteerd wordt als door Pierre Kemp, de ‘Man in het zwart, heer van het groen’, zoals Paul Rodenko hem noemde.
Hij mailde mij met een bericht en een vraag. Op Marktplaats had hij een schilderijtje van Pierre Kemp gevonden, Onze Lieve Vrouw van het Koren, aangeboden door iemand uit Dordrecht. Als verzamelaar van Limburgse kunst uit het interbellum, met werken van Bellefroid, Jonas, Kromjong en Schoonbrood in zijn collectie, had hij onmiddellijk toegehapt, en nu was hij dus de gelukkige eigenaar. Kon ik hem iets vertellen over dit merkwaardige werkje?
Pierre Kemp: Onze Lieve Vrouw van het Koren. Olieverf op karton, 35 x 28 cm. (particuliere collectie).
Zelf had W. al uitgevonden dat Onze Lieve Vrouw van het Koren in 1928 in Maastricht geëxposeerd moet zijn geweest. Hij sloot een foto bij van de lijst van tentoongestelde werken, waarop het figureert als nummer 75.
1928 moet zijn: 1929.
Maar die expositielijst is verkeerd gedateerd: de tentoonstelling vond plaats eind 1929, zoals geboekstaafd in mijn biografie van de dichter-schilder (Pierre Kemp. Een leven, 318). Het schilderijtje in kwestie dateert van maart 1929.
In het tijdschrift De Nedermaas verscheen in juni 1930 een kleine afbeelding van het werk als illustratie bij een artikel over Pierre Kemp in de reeks ‘Limburgsche portretten’.
Het volledige artikel in De Nedermaas , jrg. 7 nr. 11, juni 1930 is HIER te lezen.
In mijn Kempdocumentatie vind ik als aanvullend gegeven dat Onze Lieve Vrouw van het Koren in september 1930 door de maker voor f 25,50 verkocht werd aan zekere Frans Jongen. (Zie Kemps productiestaatje over 1929, gereproduceerd op bladzijde 332 van Pierre Kemp. Een leven, waar men de naam van de koper door Kemp genoteerd vindt.) Mogelijk was deze Frans Jongen familie van H.L. Jongen, een van Kemps collega’s op het loonbureau van de steenkolenmijn Laura & Vereeniging in Eygelshoven.
Wat de voorstelling van het onlangs op Marktplaats opgedoken schilderijtje Onze Lieve Vrouw van het Koren betreft, verduidelijkt de titel al het een en ander. In een korenveld, weergegeven in wilde verfstreken – waarvan de suggestie uitgaat dat de maaiers al aan het werk zijn geweest, maar de oogst nog op het veld ligt – en onder een blauw-groene sterrenhemel verschijnt in een mandorla de Maagd Maria met haar goddelijk Kind.
Met betrekking tot de ‘driehoekige’ gestalte van de in een mantel gehulde Mariaverschijning, hier en op enkele andere werken van Kemp, die hieronder nog ter sprake komen, mogen we er wel van uitgaan dat die herleid kan worden tot het beroemde genadebeeld van Onze Lieve Vrouw ‘Sterre der Zee’ in de basiliek van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming in Maastricht.
Het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming, het belangrijkste Mariafeest van de Katholieke Kerk valt op 15 augustus, midden in de oogstmaand. Zo bezien opent Kemps schilderij een perspectief op verheffing van het leven na de dood (met de gemaaide aren als een klassiek symbool voor de dood – die in de katholieke opvatting leven baart, in dit geval door het brood, ook het eucharistische). Hoezeer Pierre Kemp in zulk een beeldencomplex kon denken, blijkt onder andere uit dit eerdere stukje op deze site: ‘De Heer van het Meel’.
Interessant is de samenhang die men kan zien tussen ‘Onze Lieve Vrouw van het Koren’ en enkele andere schilderijen van de dichter.
Om te beginnen is daar, uit de augustusmaand 1929, Notre Dame de la Cosmogonie, ook wel aangeduid als: Onze Lieve Vrouw met planeten.
Pierre Kemp: Notre Dame de la Cosmogenie. Illustratie bij mijn artikel ‘De mijn en Sint Franciscus. Interpretatief commentaar bij drie schilderijen van Pierre Kemp’. In: Peter Fransman , Nicolette Gast, Stijn Huijts (red.), De estafette. Kijken naar honderd jaar beeldende kunst in Limburg. Sittard, Stichting Kunsthistorisch Onderzoek en Presentatie Limburg, 2000.
Een kosmogonie is een verklarend model, mythisch of wetenschappelijk, voor het ontstaan en de vorming van het universum. Hoe Kemps schilderij aan zo’n (religieuze) verklaring te koppelen valt, is nog niet zo gemakkelijk vast te stellen. Misschien is er ook een verband mogelijk met de Maria van de Apocalyps in een soort omgekeerde kosmogonie, tegelijk de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Hoe het zij, het veldgewas (koren?) waarin Maria met haar Kind verschijnt (ook hier rechtsboven in het vlak), heeft de mariakleur, zeg ook maar de hemelse kleur, blauw aangenomen, die sterk contrasteert met het aardse rood, de kleur van het bloed.
En dan is daar het wonderlijke Folklore, eveneens ontstaan in augustus 1929 en van 23 november tot en met 8 december van dat jaar geëxposeerd in het Stedelijk Museum Maastricht, naast Onze Lieve Vrouw van het Koren. Op dit schilderij zien we een warme aardse Madonna met Kind, met alleen nog in haar aureool, in de puntjes van haar uit een soort stengels opgebouwde kroon, een weinig zeer ijl blauw. Het gezicht is niet of nauwelijks uitgewerkt. Op dit schilderij herinnert de bijna driehoekige vorm van de heilige Vrouw de kijker die ik ben heel even aan een korenmijt.
Boven: Pierre Kemp, Dividend; onder: Folklore. Illustraties bij mijn artikel ‘De mijn en Sint Franciscus. Interpretatief commentaar bij drie schilderijen van Pierre Kemp’. In: Peter Fransman , Nicolette Gast, Stijn Huijts (red.), De estafette. Kijken naar honderd jaar beeldende kunst in Limburg. Sittard, Stichting Kunsthistorisch Onderzoek en Presentatie Limburg, 2000.
Het folkloristisch uitgedoste mannetje rechts, met disproportionele hoofd en hoed-met-bloem is van een heel andere orde dan de Madonna met Kind. Als ik het goed zie, wordt de ondanks alle veraardsing toch nog religieuze connotatie van het ‘vegetale’ linkergedeelte van het werk hier nog verder gereduceerd tot ‘folklore’, met behoud weliswaar van mariablauw en op het blauwe vaandel een embleem dat de Mariaverschijning representeert.
Tot slot, en inderdaad als een soort symbolische slotsom van de hiervoor besproken werken uit 1929, kunnen we kijken naar Dividend van vier jaar later, een Kemptafereel dat van 19 november tot en met 4 december 1933, samen met drie ander werken van de dichter-schilder getoond werd op een tentoonstelling van de Limburgsche Kunstkring in het al enkele keren genoemde Stedelijk Museum Maastricht (in het zogenoemde Generaalshuis aan het Vrijthof).
Op dit onheilspellende werk, waarvan de titel Dividend op wrange wijze toegepast lijkt op de fabrieksrook en -smook waarin wij allen delen, en die bijna alle vitale kleurrijkheid aan de wereld onttrekt, zien we een madonna-achtig ‘driehoekig’ figuurtje met opnieuw een gepunte kroon in een soort blauwgrijze mandorla, die zich net zo goed laat begrijpen als een vorm van bescherming tegen rook en koude gloed. De wereld, natuur en bovennatuur, lijken voorgoed onttoverd door de industrie.
Pierre Kemp: Dividend. (Bron: zie het onderschrift bij de vorige afbeelding.)
De werken Onze Lieve Vrouw van de Cosmogonie, Folklore en Dividend maken deel uit van de collectie van het Bonnefantenmuseum, Maastricht.
Waar precies weten we niet, maar ergens in Maastricht heeft Pierre Kemp in 1957 de observatie gedaan die hem inspireerde tot het gedicht ‘Waar vroeger’, met de drastische openingsregels:
Waar vroeger grootvader grootmoeder nam, staat nu een tankwagen van de P.A.M.!
PAM was de naam van een oliemaatschappij, onderdeel van de Steenkolen Handelsvereening. Op internet zijn reclamemodellen te zien van zulke tankwagens uit de jaren vijftig.
Kemps gedicht vervolgt met deze nu onmiddellijk te begrijpen overdenking:
Grootvader is nooit zo blauwzwart geweest en grootmoeder nooit zo rood. Zij droegen geen drie witte letters langs hun leest of tegen hun schoot. Het leven is hun toch gelukt, zij hebben elkaar intijds geplukt.
Door een toeval (maar wat heet toeval als je graag los en vast leest?) stuitte ik onlangs op een ‘Liederbuch für altmodische Leute’ met de titel: Als der Grossvater die Grossmutter nahm, een voor het eerst in 1886 verschenen verzameling Duitse poëzie uit de jaren 1840-1870, sinds 1986 verkrijgbaar als Insel Taschenbuch.
Pierre Kemp, de lustige lezer, moet het gekend hebben.
De bloemlezing ontleent haar titel aan ‘Das Grossvaterlied’ uit 1813 van August Friedrich Ernst Langbein, waarvan elk van de zeven strofen met deze regel begint:
Als der Grossvater die Grossmutter nahm
Langbeins gedicht zingt de lof van de goede oude tijd, toen bijvoorbeeld nog ‘sittig verschleierte Scham’ heerste:
Man trug sich fein ehrbar und fand es nicht schön, In griechischer Nacktheit auf Strassen zu gehen.
De vrouw haalde haar neus niet op voor huishoudelijk werk, ze las geen romans en hield meer van haar kind dan van een schoothondje.
Van Langbeins cultuurklacht ligt quintessens in de laatste regels, waar de dichter zegt dat in grootvaders en grootmoeders tijd vaderlandslievende burgers niet naar vroeger hoefden te verlangen en toornig te wensen: ‘O gäbe den Deutschen ein holdes Geschick / Die glücklichen Grossvaterzeiten zurück!’
In lijn met de in het gedicht opgeroepen ‘Biederkeit’ moet dat ‘genomen’ worden van Grossmutter door Grossvater hier overigens primair worden gelezen als: ‘tot vrouw genomen’. Dus: Toen grootvader met grootmoeder trouwde.
De ‘ondeugende’ Kemp vatte het duidelijker plastischer op.
De lezer die zich afvraagt in welke Maastrichtse straat PK die tankwagen zag staan pompen, kan ik geen zekerheid bieden. ’s Dichters grootouders van vaderskant hebben aan de Kommel en in de Bogaardenstraat gewoond; Bompa en Bomma van moederszijde in de Eikelstraat, aan de Houtmaas en in de Plankstraat. (Zie mijn in 2010 verschenen biografie: Pierre Kemp. Een leven.)
Een van de topstukken uit de Pierre Kemp collectie van de Universiteitsbibliotheek Maastricht is het Liber Amicorum uit 1956, aan Kemp aangeboden ter gelegenheid van zijn 70e verjaardag. Het is een volledig met de hand geschreven en getekend boek, waaraan beroemde schrijvers en dichters als S. Vestdijk, Gerrit Achterberg, J.C. Bloem, A. Roland Holst, Jan Engelman, Anton van Duinkerken, M. Vasalis, Hendrik de Vries, Bert Voeten en Lucebert hebben bijgedragen. Van een aantal beeldende kunstenaars staan er originele tekeningen in.
Sinds afgelopen week is dit prachtige boekwerk online door te bladeren, als onderdeel van de Maastricht University Repository. Inmiddels is het digitaal beschikbaar stellen van de brieven, handschriften en revuetaferelen van Pierre Kemp in voorbereiding. Wij houden u op de hoogte.
Klik op afbeelding hierboven om direct naar het Liber Amicorum te springen. (Even geduld, het laden van al die visuele pracht kan enkele seconden duren.)
Het copyright van dit Liber Amicorum berust bij de Pierre Kemp Stichting.
Vandaag maakte dit bestuurslid van de Pierre Kempstichting weer een gevalletje van hoger toeval mee.
Begin juli is in het centrum van Heerlen een nieuwe boekhandel geopend: Van der Velden van Dam. Dat is op zichzelf al een heugelijk feit, zeker nu zelfstandige boekhandels het niet heel makkelijk hebben. In veel steden verdwijnen boekhandels juist of kost het grote moeite om te overleven. Ik was er eerder al een keer binnengelopen, nieuwsgierig naar wat ze hadden.
Vandaag liep ik tijdens mijn lunchpauze zoals gebruikelijk het centrum van Heerlen in en liep ook Van der Velden van Dam binnen om navraag te doen naar een bepaald boek. Terwijl ik in de winkel was, werden de laatste lades in een oud bureau geschoven.
Ik bleef nog wat hangen en vroeg naar een schrijversportret van de dichter Marsman dat ik zag staan in de winkel. De eigenaresse wees mij vervolgens op het bureau en meldde dat dit een bureau van Pierre Kemp was. Wat een leuke verrassing!
Kemp zou twee bureaus hebben gehad. Het ene staat in de Universiteitsbibliotheek Maastricht, waarover wij al eerder berichten. Het ‘andere’ bureau, hierboven afgebeeld, staat dus in Heerlen en is bedoeld voor stadsdichters om aan te schrijven.
Bovenop het bureau, dat het kleine tafeltje dat eerst op die plek stond vervangt, staat ook een portret van Kemp, zoals op de foto is te zien. Natuurlijk heb ik meteen verteld dat ik dit als bestuurslid van de Pierre Kemp Stichting erg leuk vond.
Inmiddels heeft de boekhandel op haar Facebookpagina ook een vermelding met foto geplaatst.
De herdenking van de eerste bemande maanlanding, Apollo 11, vijftig jaar geleden is een goede aanleiding voor de publicatie van een nog onbekend gedicht van Pierre Kemp (1886-1967), de grote Maastrichtse dichter (P.C. Hooftprijs 1958).
Het titelloze gedicht, geschreven op 20 maart 1963 en genummerd 63.043 (dat wilde in Kemps eigen administratie zeggen: het vierendertigste gedicht uit het genoemde jaar), is een van de vele uit de ongepubliceerde nalatenschap van de dichter.
[zonder titel]
Vroeger ging ik langs een ladder van bloemennamen vaker naar de maan en rook vandaar aan de parfum van de aarde en al de lieflijkheid van rozen en traan, dat mij voor winterhemden spaarde. Ik zag de maan van zeer nabij en waagde woorden. Toen schimpte zij: Aardvlo, blijf ver van mij vandaan!
Lezend in de memoires van de schrijver Pierre H. Dubois (1917-1999) kwam ik een beschrijving tegen van het bezoek dat deze in mei 1956 bracht aan de destijds negenzestigjarige Pierre Kemp.
Dubois citeert uit een brief die hij daarover schreef aan
Jan Greshoff:
‘Ik bracht […] enkele dagen door in Maastricht, waar ik
kennismaakte met de [bijna] 70-jarige Pierre Kemp, een klein, vrij lelijk, maar
guitig, slim, een beetje satanisch mannetje, met een hoog, stijf wit boord, een
brilletje, een zwart lusteren jasje en een zwart deukhoedje, dat hij tijdens
het gesprek naast zich op zijn glimmend bureau-ministre legde.
Hij leek een heel klein beetje op een niet zo kwaadaardige Léautaud, al hoonde hij het katholieke zuiden nogal, waar hij met zijn polygame natuur zich altijd wat beklemd had gevoeld. Hij genoot nog zichtbaar van (waarschijnlijk geheel imaginaire) herinneringen aan vrouwen, toch wel het interessantste wat het leven biedt, vond hij, naast muziek en kleuren. Daarom was hij zo bedroefd over het ouder worden, want dan kon je over die dingen alleen nog maar dénken, en de aardigheid was er dan toch voor een goed deel wel af. Ik zei dat ik me dat kon voorstellen, maar dat kon ik mij, volgens zijn zeer juiste opmerking, natuurlijk niet, want ik wás nu eenmaal nog niet oud. Zo praatte ik drie kwartier met hem en vond het allergenoeglijkst.’
Pierre H. Dubois, Memoranda [deel 3]. Een soort van geluk (1952-1980). Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1989.
Een van de belangrijkste figuren in het leven van
de jonge Pierre Kemp, tussen zijn vijfentwintigste en tweeëndertigste –
belangrijk als mentor van zijn geestelijke en artistieke ontwikkeling en als
promotor van zijn schilderkunstige en dichterlijke talent – was pater Jos. van
Well S.J. (1866-1943). In mijn biografie van Kemp komt men hem dan ook
herhaaldelijk tegen.
Pater Van Well in zijn slaap- en studeerkamer.
Foto uit: Wiel Kusters, ‘Pierre Kemp. Een leven’. Nijmegen, Vantilt, 2010.
Van een intensieve relatie was waarschijnlijk geen
sprake meer sinds de dichter in december 1916 een betrekking had aanvaard op
het loonbureau van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven en ruim een jaar
later in het huwelijk was getreden met Tina Mommers. Wel schonk Pierre Kemp
zijn vroegere leidsman in 1920 een exemplaar van de tweede druk van Het wondere lied. In december 1922 bedacht
hij hem met een afschrift van twee zangen uit zijn work in progress ‘De Tocht’. In 1925 vereerde hij hem met een exemplaar
van zijn Limburgs sagenboek.
In mijn biografie schreef ik dat ‘deze weinige
feiten met betrekking tot hun contact in de jaren 1920 worden gecompleteerd
door de opdrachten die Pierre schreef in de voor Van Well bestemde
presentexemplaren van twee kinderboeken, Het
paradijs der kinderen en andere legenden en De verdwenen vallei en andere legenden, beide uit 1926.
Onlangs is nóg een opdracht aan Van Well opgedoken.
Op 15 november 1920 schreef Pierre Kemp in een exemplaar van zijn novelle Zuster Beatrijs:
‘Opgedragen aan mijn geestelijken Vader, met die woorden, die de ziel kan zingen en de mond niet eens stamelen kan.’
Collectie Marc Beerens, Nijmegen.
Het nu tevoorschijn gekomen boek heeft deel
uitgemaakt van de huisbibliotheek van het retraitehuis Manresa in Venlo,
waaraan pater Van Well van 1908 tot aan zijn dood in 1943 verbonden was.
In augustus 1940 kreeg hij een brief van de
negentienjarige Mien Holla uit het Noord-Limburgse Siebengewald. De jongedame
studeerde oude talen in Nijmegen, wilde schrijfster worden en wendde zich nu
‘in nood’ tot de dichter van Het wondere
lied. Daarmee begon een epistolaire relatie die ondanks allerlei ups and
downs tweeëntwintig jaar zou duren, in welke periode Mien Holla het van
‘leerling’ van Pierre Kemp wist te schoppen tot de Muze uit Limburgs Noorden,
alias de Muze van de Tulpenboom.
De nood waarin het dichteresje was komen te
verkeren en die haar ertoe had gebracht zich tot de Maastrichtse dichter te
wenden, omdat ze dacht dat híj alleen haar kon begrijpen, was een gevolg van
het feit dat ze zonder medeweten van haar vader door een Venlose firma
driehonderd gedichtenbundeltjes had laten drukken en nu met de rekening werd
geconfronteerd. Haar vader was zeer boos geworden en bijna had ze zelfmoord
gepleegd. Alleen haar heilige katholieke geloof had haar daarvan weerhouden.
Kon Pierre Kemp haar misschien zeggen of ze werkelijk talent had? Wilde hij
alstublieft terugschrijven? ‘Aan u, bij wien ‘k heb uitgeschreid/ zij mijn
oprechte dank gewijd.’
Jammer genoeg zijn Kemps brieven aan Mien Holla
tot nu toe niet teruggevonden, maar om zijn antwoord had zij, naar ze eind
augustus alweer schreef, ‘gebruld van het lachen’. Ineens had ze de humor van
het geval gezien. ‘Hebt u niet ’n beetje geglimlacht om mijn ontboezemingen?
Ja, ik ben vaak ’n echte baby al wordt [sic] ik 10 Dec. al twintig. […] Ik
vond u erg aardig in uw brief en ik zou graag willen dat u je schreef.’ Kemp
had haar een van zijn bundels gestuurd. Ze wilde zich niet vermeten daar een
oordeel over uit te spreken, maar ze geloofde wel dat hij vaak eenzaam was.
Hoewel niet verbitterd, juist ‘wonderlijk blij om alles’.
Eind augustus 1944 stuurde Pierre Kemp haar de
drie gedichten die hij al in de herfst van 1942 voor haar had gemaakt, zonder
ze destijds ook te verzenden. Het bijzondere was dat hij deze verzen op wel
heel ongewone dragers schreef: op bladeren van de tulpenboom (Liriodendron tulipiferum), al ging dat
moeizaam en moest hij de tekst er voor de duidelijkheid op papier aan
toevoegen.
De vorm van de gedichten – negen regels, waarvan
de laatste vier iets korter dan de eerste – was aangepast aan de vorm van het
blad.
Zo had de Muze uit Limburgs Noorden er een titel
bij gekregen: Muze van de Tulpenboom. In zijn brieven stuurde hij ook wel eens
onbeschreven bladeren mee van ‘haar’ boom, ten teken dat hij op zijn
wandelingen aan haar gedacht had. Wat de gedichten betreft (hij heeft ze nooit
gepubliceerd), nummer één begon zo:
Mijn donkre Leerlinge in dit neevlig leven, voor jou heb ik me in ’t welkend park gebukt om aan dees blaadren een gedicht te geven, nu de vervoering zoo mijn geest verrukt.
In het tweede gedicht laat de dichter zijn vingers
spelen door haar haren, terwijl hij naar haar ‘lied zoo lief en echt’ luistert.
De intimiteit van het bed wordt gezocht, maar zuiver virtueel.
Strijk voor het slapengaan eens met je hand een arabeske rond je blij verstand tot een accent van lijzen tik in ’t midden. Sus met glimlach zacht: dat doet de Meester en niet ik; hij wenscht ons samen goede nacht! En nummer drie luidt: Nu is de Meester moe, ook hij zoekt rust. Hij kroonde speelsch je en toch, het valt hem zwaar. Hij heeft je wezen in den geest gekust en lei drie tulpboomblaadren op je haar. ’t Is dichter-modieus een raren hoed, maar in den droom staan zulke hoeden goed. ’t Model is van den Meester, die de waarden van die dingen weet en voor den nacht met fantasie aldus zijn dichteresje kleedt.
De tulpvormige bladeren die Kemp voor het
romantische vastleggen van zijn gedichten voor Mien Holla gebruikte, had hij
opgeraapt bij twee Tulpenbomen (Liriodendron tulipifera) in het Maastrichtse
Stadspark.
Die bomen staan er nog, in het gedeelte dat Mgr.
Nolenspark heet, langs het pad evenwijdig aan de Heylerhofflaan. (Iets verder
dan het parkgedeelte dat in 2017 naar Pierre Kemp is vernoemd.) Vorig jaar heb
ik ze op een mooie novemberdag op de foto gezet.
Tulpenboom in het Maastrichtse Stadspark. Foto: Wiel KustersTulpenbomen in het Maastrichtse Stadspark. Foto: Wiel Kusters
Mien Holla heeft naar het schijnt buiten haar in
eigen beheer uitgegeven debuutbundeltje (waarvan ik geen exemplaar heb kunnen
vinden) na de oorlog ook nog gedichten gepubliceerd in het katholieke weekblad De Linie. Ook dat werk ken ik niet. Wie er
iets meer over weet, is welkom met een tip.
Mien Holla was zonder twijfel Kemps ‘lastigste’
Muze, gecompliceerd onder een masker
van eerlijke en probleemloze directheid en soms kinderlijk uitdagend.
In mijn
biografie van de dichter, Pierre Kemp.
Een leven (2010), komt deze relatie, die tot 1962 heeft geduurd, uitvoerig
ter sprake.