Categorie archieven: Werk van Pierre Kemp

Primaire teksten en schilderijen van Pierre Kemp.

Geboortedag Pierre Kemp

Vandaag op 1 december vieren we de geboortedag van Pierre Kemp (1886-1967). Dat er nog steeds levende belangstelling is voor zijn persoon en werk, blijkt ook uit het feit dat hij opgenomen is in de Delpher beeldbank Het Geheugen.

Het dichtwerk van Kemp blijft, ook voor wie er al langer mee bekend is, iets wonderlijks hebben, een bepaalde vreemdheid die poëtisch is omdat men er niet aan went.

Neem je bijvoorbeeld zijn bundel Stabielen en passanten ter hand (ook wel zijn “tweede debuut” genoemd, dan opent deze bundel met dit korte, ietwat mysterieuze gedicht, waarin je wat expressionisme proeft, misschien ook wel een beetje Jan Engelman, maar door de combinatie en de gebruikte “verfdoos” toch onmiskenbaar Kemp:

AKTE VAN BEROUW

De appels slapen in het blauwe licht.
Er roert geen kind meer aan de witte winde.
De ziel beschildert nu haar grijs gezicht
en vraagt: hoe God haar nog zal vinden
en of Hij niet verstoord zal langs haar gaan,
omdat zij heeft zoo dwaas met verf gedaan.

Is het niet de dichter die ‘dwaas’ met verf doet, maar daar het kleurrijkste palet uit weet te scheppen?

Dat de dichter dwaas of ‘overal gek’ is, zal hij overigens niet ontkennen, het is bron van zijn lyrische inspiratie, die gelegen is in een zekere onbevangen uitbundigheid:

Ik hoor in rood Ravel

De grammofoonplaat uit de collectie van Pierre Kemp die de dichter inspireerde tot het schrijven van 'Gramophone DB 4930'.
De grammofoonplaat uit de platenverzameling van Pierre Kemp die de dichter inspireerde tot het schrijven van ‘Gramophone DB 4930’  (collectie Universiteitsbibliotheek, Maastricht)

Gramophone DB 4930

Ik hoor in rood Ravel en eer ‘k het merk,
bol ik mijn wangen en bugel ik mee
met onvolkomen glans, maar even sterk
een der fanfares uit Daphnis en Chloé.
’t Is uit. Ik glimlach om mijn prille waan
te menen, dat ik fel heb meegedaan.
Wat is dit nu ook eigenlijk geweest
wel anders dan een kort en simpel feest,
te blazen voor ’n denkbeeldige compagnie,
als ik in vermiljoen de dingen zie?

Pierre Kemp, 11 februari 1940
(gepubliceerd in Phototropen en noctophilen, 1947)

 

Collage door Wiel Kusters
Collage door Wiel Kusters

 

‘Jansen heten, Jansen doen!’

In 1946 vierde Toon Hermans een groot radiosucces met zijn liedje Ik ben Jansen, dat begin 1947 ook door hem op de plaat werd gezet.

Ik ben Jansen is een liedje in de trant van Louis Davids, over een kleine doodgewone man:

Ik draag een omgekeerde jas,

ik rol m’n shag uit een matras,

want ik ben het mannetje zonder kansen.

Ik ben het hoofd van een gezin,

maar er komt geen stuiver in,

want ik ben een doodgewone Jansen.

[…]

Ik ben Jansen,

ik ben een doodgewone man,

daarom heb ik in de wereld niks te zeggen.

Ik ben Jansen,

die het ook niet helpen kan

dat de witte kippen zwarte eitjes leggen.

(enzovoort)

Tijdens het ‘Gala 100 jaar Toon’ in Theater Carré, december 2016, heb ik iets verteld over de geestelijke verwantschap van Toon Hermans met Pierre Kemp. Dat verhaal, van ongeveer een kwartier, had gemakkelijk uitgebreid kunnen worden met andere voorbeelden. Hier komt er nog een.

In het voorjaar van 1961 (volgens het Verzameld werk op 26 april van dat jaar) schreef Pierre Kemp, niet over het kleine en gewone, maar over het grote dat we dikwijls zo gewoon lijken te vinden, hoewel het in feite toch niet zo gewoon en vanzelfsprekend is:

Allround Jansen

Alles is Jansen, alle knop en vrucht,

bergen en dalen, wateren en bomen.

De wind wil met de bloesems dansen.

De zon is Jansen en met hem de lucht

en alles wat mij maar kan overkomen.

Ik ben voor niets beducht,

ook God is Jansen.

Dat is van een welhaast franciscaanse geest, die ook in veel liedjes van Toon terug te vinden is.

Werkend aan een nieuwe bloemlezing uit het werk van Pierre Kemp, die na de zomer gaat verschijnen, kwam ik tussen zijn ongepubliceerde gedichten het handschrift tegen van nóg een Jansen-gedicht, geschreven op 26 april 1960 (op dezelfde dag dus als ‘Allround Jansen’, maar dan een jaar eerder).

Jansen

               What is [in] a name?

               (Shakespeare)

Al haar leden heten Jansen,

niet haar kop alleen.

Al de delen van haar ganse

gestalte, linker- en rechterbeen.

Als zij loopt, lijkt zij te dansen

en haar ogen schijnen groen

in de zonnelucht te glansen:

‘Jansen heten, Jansen doen!’

Toon Hermans had het kunnen zingen!

 

 

 

 

 

Zelfportret 1911

kemp

Tijdelijk weer op zaal in het Bonnefantenmuseum Maastricht, dankzij de Chinese kunstenaar Hao Liangs (geb. 1983) in het kader van diens ‘Aura’-project:

Pierre Kemp, Zelfportret in rood krijt.

Geschilderd in de zomer van 1911. Pierre Kemp is dan 24 jaar en werkt als aardewerkschilder op de Société Céramique.

Het zou Kemp bijzonder veel deugd doen wanneer hij wist dat hij door een jonge Chinese kunstenaar uit het depot is bevrijd.

Pierre Kemp was een groot bewonderaar van de klassieke Chinese dichtkunst en van (de kleuren van) Chinees aardewerk.

Pierre Kemp in Villa d’Este

kemp kladje

Kladgedicht van Pierre Kemp, 10 april 1962.
Nooit afgemaakt.

Mijn lezing:

P.K. bouwt gaarne steden van gedichten.
Hij is een grote urbanist.
met [variant: en houdt van] schilderachtig groen.
Hij heeft zo enige genre’s favorieten
en bruggen [?] de kleuren rose, oranje en vermiljoen
en buigt zich over de verschieten
Hij [onleesbaar] gaarne met textielen
en wenst Maastricht spoedig 100.00 zielen
en [variant: maar] luistert graag naar [nog oningevuld] Westen
Jeux d’eau dans la Villa d’Este
van Liszt.

kemp1 (2)

Duidelijk is de verwijzing naar ‘Les Jeux d’eau à la Villa d’Este’ van Franz Liszt, hier te beluisteren in een opname van Georges Cziffra uit 1957.

 Iets over de achtergrond van dit kladgedicht:
Op 10 april 1962, de dag waarop dit probeersel ontstond, ontving Pierre Kemp een brief van de Katholieke Radio Omroep waarin hem werd verzocht twee gedichten te schrijven die onderdeel konden vormen van een huldeklankbeeld voor burgemeester Michiels van Kessenich, die in mei zijn 25-jarig jubileum zou vieren. Kemp liet er geen gras over groeien en ging onmiddellijk aan de slag.
Vijf dagen later stuurde hij drie gedichten naar de KRO, onder de overkoepelende titel ‘Trajectum ad Mosam Dulce Sonans’.
Daarin is van de hierboven weergegeven snelle eerste aanzet vrijwel niets terug te vinden. Alleen het ‘Westen’ dat zo verweesd in het klad voorkomt, aan het eind van een nog incomplete regel. In het slotgedicht van ‘Trajectum ad Mosam’ schrijft Kemp namelijk over zijn dood en begrafenis: hem wacht niet ‘een graf in het Westen’, aan de Tongerseweg, waar zijn ouders en broer begraven liggen, maar op de begraafplaats Oostermaas.
‘Trajectum ad Mosam Dulce Sonans’ is te vinden in deel II van het Verzameld werk, p. 940-941.

Jeroen Bosch komt wel eens voorbij

Het hoeft niet te verbazen dat de homo eroticus Pierre Kemp gefascineerd was door Jeroen Bosch’ grote werk De Tuin der Lusten. Toen hij  in 1959 nadacht over een geschikte titel voor zijn nieuwe gedichtenbundel, die uiteindelijk Garden 36, 26, 36 inches zou gaan heten, gooide ‘Tuin der Lusten’ alvast hoge ogen. Wel dacht hij erover om daaraan toe te voegen: ‘(zonder zijpanelen)’, waarmee hij vooral wilde aangeven dat hij helse onaangenaamheden, volgend op de als zonde gebrandmerkte lustbeleving, zoals zichtbaar op het rechterzijpaneel, in zíjn Tuin achterwege wilde laten. ‘Ik kan de arme mensjes met hun genetische drang zo moeilijk aan het kruis slaan, ook al is dit kruis een harp,’ schreef hij aan Harry Prick.[1]

De man in de harp (tweede van links)

In 1954 bezocht een van zijn Muzen, de ‘Vrouw in het Groen’ die voorkomt in De namiddag van een stille katholiek, het Museo del Prado in Madrid. Kemp had haar destijds naar eigen zeggen de groeten laten doen aan Bosch’ schilderij. Vier jaar later schreef hij aan Adriaan de Roover, die op het punt stond een reis naar Spanje te maken:

Mocht U daar ook komen en U wilt dit eveneens voor mij doen, vooral aan die man, die op het rechterpaneel (zijvleugel) in die harp hangt, dan zal ik U bijzonder dankbaar zijn. Het is een collega van mij, die op mijn manier ook in mijn harp hang.[2]

Na zijn terugkeer uit Spanje rapporteerde De Roover:

Ik heb de groeten van Kemp overgemaakt aan de man in de harp. Hij scheen er zich weinig van aan te trekken, want hij toonde mij zijn bloot achterste. Ik deed ook de groeten aan de naakte Maya. Die liet heel wat andere dingen zien.[3]

Waarop Pierre Kemp repliceerde:

Ik heb dit op een grote reproductie nog eens geïnspecteerd en zag nu dat de man door de snaren in twee helften wordt verdeeld en dat een snaar daarbij zijn genitaliën passeert. Die Jeroen Bosch dacht toch aan alles. Toch heb ik een groot bezwaar tegen zijn voorstelling van zijn Tuin der Lusten-de-luxe. Als U het Corpus vasorum Graecorum [overzichtswerk van antiek Grieks vaatwerk  – w.k.] beziet, komt men op al die duizend mannen en jongelieden hier en daar tenminste een enkele erectie tegen. Bij Bosch is dit anders. Al de mannelijken zijn om het eens ‘plat’ te zeggen met de pen ‘slaphangers’, zelfs in de meest enerverende situaties en schijnt er zelfs een algemene ‘testistomie’ (ik weet niet of ik dit juist schrijf) plaats te hebben gehad. Er is wel ergens een mossel, waar vier [moet zijn: drie – w.k.] voeten uitsteken; dit geval laat ik dus buiten beschouwing. Maar de rest stemt tot een triestigheid, die mij zeer de bekoring van deze Lustelijke Tuin bederft. Natuurlijk moest Bosch rekening houden met de pijnbank en al die andere torturen.[4]

Uiteindelijk was Jeroen Bosch de dichter Pierre Kemp, in wie vaak ‘iets heidens aan het treuren’ was (zoals hij schreef in het gedicht ‘Natuur’, ergens in de jaren veertig), hem toch te christelijk in zijn moraliserende inkadering van de lust. Maar hij herkénde dat. Het heidense in hem, dat samenvalt met de ‘natuur’,  treurt immers omdat het zich, bedwongen door een christelijke cultuur, niet volledig vrij meer kan uiten. Juist door die verwante mentaliteit voelde hij zich ook wel met Jeroen Bosch ‘intiem’.[5] In het titelgedicht van zijn in 1959 verschenen bundel Emeritaat schreef hij:

Jeroen Bosch komt wel eens voorbij,
even rusten
en praten over de na-aperij
van onze Tuinen der Lusten.

 

[1] Pierre Kemp aan Harry G.M. Prick, 19 april 1959, Collectie Universiteitsbibliotheek Maastricht.  De overige citaten in dit bericht zijn ontleend aan: Pierre Kemp & Adriaan de Roover, Als een bezetene, maar dan veel lieflijker. Brieven 1956-1962. Bezorgd en ingeleid door Wiel Kusters, met een terugblik van Adriaan De Roover. Nijmegen, Vantilt, 2006.

bezetene

[2] Pierre Kemp aan Adriaan de Roover, 10 juni 1958.

[3] Adriaan de Roover aan Pierre Kemp, 22 juli 1958.

[4] Pierre Kemp aan Adriaan de Roover, 28 juli 1958.
‘Testistomie’: Kemp bedoelt testectomie.
Over La maja desnuda van Goya merkte Kemp op: ‘zeker, die laat heel wat andere dingen zien, maar zij is te proper. Haar grootste aantrekkelijkheid mist zij voor mij. Ik ruik haar niet, zoals ik de vrouwen van de geniale de Toulouse-Lautrec ruik.’

[5] Pierre Kemp aan Adriaan de Roover, 24 maart 1959: ‘Jeroen Bosch is natuurlijk erg intiem met mij geworden bij al die bezoeken aan mijn Emeritaat.

Het is niet meer koud in Bethlehem

In deze bijna lentelijke decembermaand een toepasselijk Kerstgedicht van Pierre Kemp uit 1959.
Kemp, 73 jaar oud, liet zich inspireren door een glas-in-loodraam van de kunstenaar Mathieu Vroemen.

Klik op de afbeelding.

Kerstgedicht van Pierre Kemp, geschreven voor het personeelsblad van zijn vroegere (1916-1945) werkgever, de Maatschappij tot Exploitatie der Steenkolenmijnen Laura en Vereeniging te Eygelshoven. De Mijn, 4 (1959) 8 (december), binnenzijde omslag. Collectie Wiel Kusters.
Kerstgedicht van Pierre Kemp, geschreven voor het personeelsblad van zijn vroegere (1916-1945) werkgever, de Maatschappij tot Exploitatie der Steenkolenmijnen Laura en Vereeniging te Eygelshoven.
De Mijn, 4 (1959) 8 (december), binnenzijde omslag.
Collectie Wiel Kusters.

Telmanie

Pierre Kemp, de kleurrijke dichter, was niet alleen een man van gedichten en schilderijen, maar had ook een zwak voor cijfers en getallen. Zonder dat laatste was het misschien ook niet goed denkbaar geweest dat hij achtentwintig jaar lang (van 1 december 1916 tot 1 januari 1945) voor zich en zijn gezin de kost verdiende als administrateur bij de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven, waar hij van kantoorbediende opklom tot chef van het loonbureau.

Het is een op het eerste gezicht nogal paradoxale combinatie: poëzie en rekenkunde, maar in de persoon van Pierre Kemp gingen die twee culturen goed samen. Misschien wordt dat wel op zijn allermooist zichtbaar in de cahiers waarin hij zijn voltooide gedichten overschreef: dikwijls waren dat rekenschriftjes.

Gedicht 'Najaarsstemming' van Pierre Kemp. Handschrift op ruitjespapier. Het op 17 augustus 1940 definitief geworden gedicht vertrok op 22 september daaropvolgend naar het tijdschrift De Gemeenschap, waar het in december 1940 werd gepubliceerd.
Gedicht ‘Najaarsstemming’ van Pierre Kemp. Handschrift op ruitjespapier. Het op 17 augustus 1940 definitief geworden gedicht vertrok op 22 september daaropvolgend naar het tijdschrift De Gemeenschap, waar het in december 1940 werd gepubliceerd. (Collectie Wiel Kusters.)

Pierre Kemp was een nauwgezet beheerder van zijn gedichten.

Vanaf het begin van de jaren vijftig kreeg elk voltooid gedicht in zijn administratie een nummer, samengesteld uit de twee laatste cijfers van het jaar waarin het gedicht gereedgekomen was en een volgnummer. Zo stond bijvoorbeeld 57.377 voor het 377ste gedicht uit 1957. (Het cijfer is niet door mij verzonnen; 1957 was in Kemps productie een topjaar.)

In de jaren dat hij schilderde (dat wil zeggen: in zijn tweede schilderperiode, die in 1929 begon en in 1934 eindigde) hield hij zijn productie zeer gedetailleerd bij in productiestaten. Hij telde dat het een lust was. Daardoor weten we dat hij in het eerstgenoemde jaar in 75 dagen 33 schilderijen produceerde. Dat kwam neer, zo berekende hij, op 0,44 schilderij per dag. Het totale aantal beschilderde vierkante centimers bedroeg 56.335, dat wil zeggen 751 per productiedag.

We mogen gerust zeggen dat Pierre Kemp leed aan een telmanie.

Het gedicht ‘Avondronde over de twee bruggen’, opgenomen in de bundel Maastricht en ik (1956), maakt die manie in zijn ondertitel expliciet: ‘Tel-manie’ staat daar.

‘Avondronde…’ gaat over zijn in de jaren vijftig tot gewoonte geworden avondwandeling van de Turennestraat over de ‘Nieuwe Brug’ (de Wilhelminabrug) naar de westelijke Maasoever en vandaar over de Oude Brug (de Sint-Servaasbrug) terug naar huis.

Avondronde over de twee bruggen
Tel-manie

Ik telde de mensen op de Nieuwe Brug,
de vrouwen per borst, de mannen per rug
en glimlachte om een meerderheid,
waarop ik niet was voorbereid.

De verbeelding blijft niet zo virtuoos,
als in jeugdroes van vuurpijl en roos.
Opeens werd in mij mijn tred versneld
om ’t geruis in mijn schedeldoos.
Op de Oude Brug heb ik niet meer geteld.
Te veel zag ik er mannenmoede ogen
en voelde mij tot niets meer aangezogen.
Blijve Maastricht als stad
één Grote Liefde, ík heb mijn tijd gehad!

 

De vrouwen die de dichter tegenkwam, zo grapt hij verholen, waren dankzij hun borsten op de Wilhelminabrug in de meerderheid. Het deed hem genoegen. Maar duizeligheid of plots opgekomen hoofdpijn (’t geruis in mijn schedeldoos’) maakte dat hij vlugger naar huis wilde. Op de Sint-Servaasbrug bracht hij het tellen niet meer op. Maar dat was ook een gevolg van het feit dat de meeste vrouwen die hij er zag maar weinig geïnteresseerd leken in mannen: ze hadden ‘mannenmoede ogen’. Maar het is duidelijk dat de homo eroticus hier zijn eigen ouderdom onder ogen ziet. Het ligt niet zozeer aan de vrouwen, dat hij zich onopgemerkt weet: hij heeft zijn tijd gehad.

Kakatoe. Geïllustreerd Nederlandsch Maandschrift. 1e jaargang no. 2. Sept.-Oct. 1924. Uitgave S.L. van Looy, Amsterdam
Kakatoe. Geïllustreerd Nederlandsch Maandschrift. 1e jaargang no. 2. Sept.-Oct. 1924.
Uitgave S.L. van Looy, Amsterdam. (Collectie Wiel Kusters.)

De eerste pagina van Kemps verhaal '499.999 1/2' in: Kakatoe 1 (1924) 2 2 (sept.-oct.), 83-90. De tekening is, evenals de omslagtekening, van de hand van Albert Hahn jr.
De eerste pagina van Kemps verhaal ‘499.999 1/2’ in: Kakatoe 1 (1924) 2 2 (sept.-oct.), 83-90.
De tekening is, evenals de omslagtekening, van de hand van Albert Hahn jr. (Collectie Wiel Kusters.)

Het verhaal met de vreemde titel ‘499.999 ½’, waarvan ik hier onlangs heb gemeld dat ik het teruggevonden heb in een niet eerder opgedoken aflevering van het tijdschrift Kakatoe uit 1924, gaat ook over tellen. Hoofdpersoon in dit verhaal is de koning van het rijk Cacomania, met de hoofdstad Haldobizi. Deze koning heeft tot zijn grote ergernis in een tijdschrift (De Koning der Geïllustreerde Magazijnen[1]) moeten lezen dat de drukste plaatsen ter wereld Londen, Berlijn, Wenen, Petrograd en Parijs heten en niet Haldobizi. Met behulp van een aantal trucs zet de koning van Cacomania nu alles op alles om zíjn hoofdstad het vermaledijde Londen, waar volgens tellingen van het tijdschrift dagelijks 500.000 personen een bepaald punt passeren, naar de kroon te steken. Met veel moeite líjkt dit ten slotte te lukken. Maar dan volgt de ontgoocheling. Een medewerker van De Koning der Geïllustreerde Magazijnen heeft stiekem meegeteld en kwam op een totaal van 499.999 ½ passanten: ‘[…] die halve was er een met twee houten beenen; wij kunnen hem onmogelijk voor één heelen rekenen.’

 

[1] Toespeling op De Prins der Geïllustreerde Bladen, tijdschrift dat sinds 1901 verscheen bij Uitgeverij N.J. Boon te Amsterdam. De redactie van Kakatoe. Geïllustreerd Nederlandsch Tijdschrift, waarin Kemps verhaal verscheen, noteerde in een ironisch postscriptum: ‘Wij verwachten, binnenkort te kunnen mededeelen, dat onze 500.001ste abonnée zich heeft opgegeven.

Een muzikale kerstgroet van Pierre Kemp via Ivo Rosbeek

In 1956 schreef de zeventigjarige Pierre Kemp voor het personeelsblad ‘De Mijn’ van de steenkolenmijnen Laura en Julia in Eygelshoven, waar hij van 1 december 1916 tot 1 januari 1945 op het loonbureau had gewerkt, het kerstgedicht ‘Geboorteraam’.
De kleurenman Kemp deed dat als ‘glazenier in woorden’.

De onwaardeerlijke Ivo Rosbeek hoorde  er in 2014 muziek bij. Op uitnodiging van de Pierre Kemp Stichting maakte hij daar nu een opname van. Met dank aan Ivo en aan de fluitiste Maartje Meessen bieden wij u dit muzikale ‘Geboorteraam’ aan als een postume Kerstgroet van Pierre Kemp.

 

De Heer van het Meel. Pierre Kemp en pater Oscar Huf S.J.

In de jaren twintig van de twintigste eeuw gaf Pierre Kemps dichterschap nog blijk van een expliciet katholieke inspiratie, hoe onconventioneel het ook was in beelden en toon. Onder de ongepubliceerd gebleven bundels die hij tegen het eind van dat decennium trachtte samen te stellen was ook een collectie godslyriek, onder de aan de Openbaring van Johannes (10:12) ontleende titel ‘En ik wendde mij om om de stem te zien die tot mij sprak’. Het betrof merendeels vrij lange gedichten, zoals ‘Voorbijgang des Heeren’, ‘Litanie’, ‘Alarm’, ‘Helle ontmoeting’, ‘Wijding’, ‘Zonsondergang’ en ‘Hemelvaart’, die eerder waren verschenen in De Beiaard, Eucharistisch Congresboek, Roeping en de letterkundig almanak Erts.

In het persoonlijk archief van Pierre Kemp bevindt zich een ongedateerde brief, waarschijnlijk daterend uit 1926, van de jezuïetenpater Oscar Huf, waarin deze schrijft:

AMDG    Abdij Tongerloo

Waarde Dichter,
Op reis achterhaalt mij Uw vriendelijk schrijven.
Laat ik kort zijn. Ge kunt zeggen
‘De Heer van het Meel’
Dus: ‘De Heer van het Meel is al uit’
De kwestie zit ‘m hierin:
na de Consecratie is er geen meel meer.
De zelfstandigheid van brood heeft door de Consecratie
plaats gemaakt voor de zelfstandigheid v/h
Lichaam en Bloed van Jesus Xristus.
Dus ‘kettert’ gij met: ‘de Heer in zijn Meel

Hartelijke groeten in haast  tt in Xo.
Oscar Huf S.J.

Pater Oscar Huf (Amsterdam 1882 – Grave 1950), vierenhalf jaar ouder dan Pierre Kemp, verbleef geruime tijd in Maastricht, waar zijn orde aan de Tongersestraat haar priesteropleiding had. In 1920 vinden we hem vermeld als initiatiefnemer van de rooms-katholieke voetbalclub Rapid, opgericht als tegenhanger van de neutrale Maastrichtse Voetbal Vereniging (MVV). Maar dit terzijde. De zeker niet in voetbal geïnteresseerde Pierre Kemp raadpleegde hem indien nodig in theologische aangelegenheden, zoals blijkt uit bovenstaande brief waarin pater Huf (auteur van De sacramentshymnen van den H. Thomas van Aquino, Maastricht 1924) de dichter naar het katholieke leerstuk van de transsubstantiatie verwijst.

Aardig is dat naspeuringen in Pierre Kemps archief ook aan de oppervlakte brengen waarop Hufs brief en dus Kemps vraag betrekking had. Kemp werkte in de zomer van 1926 aan een (bij mijn weten ongepubliceerd gebleven) gedicht dat hij ‘Voor de vruchten er aarde noemde’ en dat een evocatie moest zijn van de sacramentsprocessie, die traditoneel uittrok op de tweede donderdag na Pinksteren. Daarbij wordt in een plechtige stoet een geconsecreerde hostie in een monstrans door de straten (en velden) gedragen.
Enkele regels uit Kemps gedicht:

In het land van Limburg hangt een bel.
Trekt ze snel, trekt ze fel!

De Heer is al uit in Zijn Meel
Van de Ronde der Genade.
De weg door de velden vlamt blauw, rood en geel
Van bloemen en kerkgewaden.

De Heer in zijn Meel wil nu wandlen gaan
En schouwen hoe er de aren staan.

[…]

De Heer van ’t Meel schouwt uit de gouden ronde
Naar ’t wijde graan, hoe dat zijn aren pijlt.
Hij peinst wel even op de buiten-zonden,
Maar zegent toch en onverwijld.

Wanneer we deze strofen leggen naast de brief van pater Huf zien we dat Pierre Kemp zowel diens rechtzinnige formulering gebruikt als de theologisch problematische constructie ‘De Heer in zijn Meel’, en deze laatste zelfs tot twee keer toe.

De kool en de geit? Ach, ik vertel het hier omdat ik het zo curieus vind. En ook, als ik eerlijk ben, om mijn plezier om het woord ‘buiten-zonden’ dat Kemp in de voorlaatste regel van het citaat gebruikt. Dat is de ondeugende dichter, die vanaf het einde van de jaren twintig met name in het tijdschrift De Gemeenschap steeds meer zijn eigen gang zal gaan. Met die ‘buiten-zonden’ is alles bedoeld wat zich zoal aan amoureusheden in het korenveld kan hebben afgespeeld. De Heer denkt daar wel even over na, maar ziet er geen reden in om aan het graan zijn zegen te onthouden.

De slotstrofen van Pierre Kemps typoscript 'De legende van het goede brood' (RHCL, Limburg).
De slotstrofen van Pierre Kemps typoscript ‘De legende van het goede brood’ (RHCL, Limburg).

O ja, en over pater Huf nog even. Ook de in Maastricht geboren en opgegroeide schrijver Salvador Hertog (1901-1989, hij kwam net als Pierre Kemp ter wereld in de Mariastraat) heeft hem gekend. Naar hij mij eens vertelde is de ‘menselijke, al te menselijke’ pater jezuïet uit zijn verhalenbundel Meijer en ik (Amsterdam, De Bezige Bij, 1980) niemand minder dan Oscar Huf, ‘moderator van de plaatselijke rooms-katholieke jongelingsvereniging’. ‘Hij had de dezelfde naam als een bekend schoenfabrikant’. En ook dat klopt.