Om weer kind te zijn is het nooit te laat

Onderstaande tekst bevat de onverkorte lezing door Ben van Melick bij gelegenheid van de opening op 15 maart 2025 van de tentoonstelling Engelse verfdoos, een fotografische omarming van Fotoclub Zuyderlicht in de Nieuwe Galerij te Heerlen.

Pierre Kemp. Geboren, getogen en een leven lang wonend in Maastricht. Een verdict!

In zijn tijd, pakweg de eerste helft van de twintigste eeuw, een stad stijf van de stands- en klasseverschillen, een ondoordringbaar kleinburgerlijk bolwerk met een ingebeelde hoge beschaving en rigide veruiterlijkt rooms-katholicisme. Als beambte werkte Kemp in de even stijf beregelde nieuwe steenkolen-industrie in de Mijnstreek, en als echtgenoot zat hij gevangen in een even droog als stijf georganiseerd liefdes- en gezinsleven.

Ben van Melick over Engelse verfdoos – Foto: Meike Bouckaert – van der Ent

Een leven in kluisters, waar je je alleen aan kon onttrekken door te vertrekken of te ontsnappen in de fantasie, de verbeelding.
Voor een intelligente, gevoelige man, zintuigelijk waarnemer met ongebreidelde fantasieën en verbeeldingen, voor zo’n man is het een kwestie van overleven, de vlucht in de kunst, de muziek, de literatuur, de poëzie in het bijzonder. Zo’n kunstenaar bevrijdt zich, tovert zich een andere wereld voor ogen.

1956 is een bijzonder jaar in het leven van die kunstenaar.
De dichter Pierre Kemp wordt dan 70 jaar, en ontvangt de prestigieuze Constantijn Huygens-prijs. In een liber amicorum put zich de crème van Nederlands dichterschap, ook de modernen, uit in complimenten. In dit jaar verschijnt ook de om verschillende redenen bijzondere bundel Engelse Verfdoos (Elke keer als ik het intik, verschijnt op mijn scherm Engelse verfdood!). De bundel bevat gedichten naar het kleurenpalet in een Engelse waterverfdoos: de exotische, Engelse namen, inspireren hem.

Fascinerend hoe zon, licht, kleuren, natuur, muziek, vrouwen en herinnering Kemp inspireren tot beelden, gedachten, tot verzen die de kern van leven, liefde, vitaliteit en vergankelijkheid – het zijn waterverfjes in die doos, weerspiegelen.

Stop. Dit is geen goed begin voor een inleiding op deze gedichten. Zo’n benadering leidt bij mij tot gissingen en halve waarheden, tot psychologisering die niets met de magie van poëzie, de magie van de gedichten van doen heeft.

Ik doe het anders.
Als volgt.

Welke lezer van nu weet nog iets van Pierre Kemp? Wie kent deze dichter, zijn levensverhaal, zijn plek in de literatuurgeschiedenis. Een handvol diehards, fans, literatuuradepten. Dat is jammer. Kemp opnieuw opgesloten, nu in het bolwerk van de literatuur. Maar, het is een misverstand dat je van alles moet weten om de gedichten van Kemp te kunnen lezen, om überhaupt gedichten te kunnen lezen.

Gewoon lezen wat er staat, woord voor woord, regel voor regel, zin voor zin. ‘t Hoeft niet eens strofe voor strofe trouwens. Je mag ook fragmenten lezen. Leraren schrijven leerlingen voor hoe je gedichten dient te lezen, daar hoeft een nieuwsgierig lezer zich niets van aan te trekken, die mag op zijn eigen manier de tekst lezen, zich de tekst eigen maken, als hij maar niet denkt dat zijn interpretatie het laatste woord is. Of het enige.

Ben van Melick over Engelse verfdoos – Foto: Meike Bouckaert – van der Ent

Regels lezen, dat mag zeker bij Kemp. Ik heb voor een ander Kemp-project, Ik ben twee ogen, samen met Ine Sijben, deze gedichten vele malen gelezen, en zal dat nog vele malen doen. Niet omdat het perfecte, schone verzen zijn, niet vanwege ontroering of troost, maar omdat de versregels telkens weer frapperen, omdat de taal erin onverslijtbaar is. Ik heb dat ook bij dichters als Maurice Gilliams, Paul van Ostaijen, Martinus Nijhoff en Lucebert. Onverslijtbaar. Vooral de late Kemp is telkens weer opnieuw leesbaar. Dat geldt in optima forma voor de gedichten uit Engelse verfdoos.

Neem het eerste gedicht Cerise – u komt het net als de andere die ik voorlees in de expositie tegen. De eerste vier regels luiden: 

Cerise is het sap van de zwarte kers,
een donker beeldje uit boomgaardenland,
een zomerkind, gespannenhuids en vers,
koelvoelend aan vingertop en hand.

Prachtig beeld. Sluit uw ogen en zie het voor u: hoogzomer, de zwarte, bolle kers, het donkerrode sap, gespannen huid, vers, koelvoelend aan vingertop en hand, en dan werkt de fantasie: de vingertop over de huid…

Ik zie een beeld dat staat voor een gevoel, de wereld van volheid, verlangen, hartstocht. Maar ook de wereld van her, van vroeger… want hoe gaat het gedicht verder?

Ik kijk in de spiegel naar mijn oude mond
en zie de enorme afstand aan,
door hem met mijn gelaat gegaan,
sinds ik als kind mijn trek naar kersen vond.

De dichter ziet zijn oude kop, de vale, droge lippen en denkt:

Ik vind zijn rood niet meer zo helder-rond
naast dat van zwarte kersen staan.
Protesteer niet, mond!

Hoe moeilijk te aanvaarden, wat een niet te accepteren verschil met vroeger: wat eens bloeide is uitgeleefd.

Ik lees u het hele gedicht voor:

Cerise is het sap van de zwarte kers,
een donker beeldje uit boomgaardenland,
een zomerkind, gespannenhuids en vers,
koelvoelend aan vingertop en hand.

Ik kijk in de spiegel naar mijn oude mond
en zie de enorme afstand aan,
door hem met mijn gelaat gegaan,
sinds ik als kind mijn trek naar kersen vond.

Ik vind zijn rood niet meer zo helder-rond
naast dat van zwarte kersen staan.
Protesteer niet, mond!

Ik hoef van Kemp niets te weten om de kracht van deze regels te ervaren. Natuurlijk, ik kan er veel meer uithalen, maar dat hoeft niet, dat komt bij herhaalde herlezing als vanzelf, dan wordt het sap van de zwarte kers rood dat zwart is, leven dat dood in zich bergt, precies op het moment van diepste rijping.

Laat de woorden en de gedachten hun spel maar spelen…

En wat las ik op de site van een tattoo-shop:

De kers symboliseert vrouwelijkheid en de schoonheid, maar ook sympathie, vriendelijkheid en zoetheid. Kersentattoos worden ook vaak in verband gebracht met seksualiteit, verlies van onschuld, vruchtbaarheid en lust. Vooral rijpe kersen zijn een symbool van vrouwelijkheid en volwassenheid. 

Nou u weer!

Even terzijde. Wat ik nu gedaan heb, is mijn eigen verhaal bij dit gedicht maken, maar ik heb me aan Kemps woorden gehouden. Dat is misschien het grote verschil met de fotografen wier werk u hier bewonderen kunt. Zij mochten eigenlijk niet illustreren, het gedicht ensceneren. Zij mochten niet, zoals ik, blijven lezen, zij moesten een eigen beeld scheppen, een eigen wereld creëren: het gedicht was louter inspiratiebron. Dat is veel moeilijker. Zij moesten een nieuw ‘kunstwerk’ maken. Begin er maar aan! Zelfs als je kunstenaar bent.


Chinese White

Lichtechte meisjes staan in het weidedal,
de kopjes witgesluierd tot de hals.
De wind verliet de maan om overal
te fluisteren: zij is niet vals.
De meisjes gloeien in hun elpenbenen
voetjes en wachten op de dageraad.
Zij roeren even met hun slanke tenen,
nu ‘t op een kerkklok traag vier uren slaat.
Ben ik zo vroeg, dit te bespioneren,
hoe al die die sluiers worden zonneschijn
en hoe die meisjes teer-ruisend mediteren,
kinderen van die Grote Ster te zijn?

Woord voor woord te volgen en toch niet grijpbaar. Heerlijk lichte beelden maar waar staan ze voor? Is dat van belang? Overgang van nacht naar dag, van winter naar lente maar ook tere onschuld: mei-meisjes…, ik begeef me op uitleg-pad, moet ik niet doen. Het is niet nodig om rationeel te verstaan, te begrijpen, wat er staat, om te parafraseren of in eigen woorden te zeggen wat er staat, wat de dichter mogelijk bedoelt? Nee, een feeëriek sprookje, een gedroomde illusie, moet je met rust laten, het beeld intact laten waarin het vorm gekregen heeft.
De wind verliet de maan om overal / te fluisteren: zij is niet vals. Wie zich blijft afvragen wie is die zij, de maan, vals licht, sta-in-de-weg voor de zon, het ware licht, die maakt een ongrijpbaar beeld banaal.

Woord voor woord lezen. Woord voor woord echt goed luisteren, vraag ik u nu: het gedicht Light Red  is pure magie – en het bergt de innigste regel van vanmiddag: een bloem die sliep op de wind

Light Red

’t Was zo donker. Ik zag nog twee vazen staan
op een toonbank onder de nacht.
Mijn ogen hadden hun bril niet aan
en ik heb er ook niet op gewacht.
ik nam mijn napje met zwarte tint
en mijn meest virtuoze penseel,
trok een bloem die sliep op de wind
over iedere vaas en zong er een lovend rondeel.
Ik kreeg dit werk in vrede gedaan
maar toen ik de vazen bestreek
met strelende vingers, leek het of
ze niet waren van een argiele stof,
ze voelden eerder iets week
en dierlijk aan.
Nu scheen het of de Nacht mij bekeek.
Ben ik niet meer in Oud-Griekenland?
Wat deed mijn penseel? Wat deed mijn hand?
Ze waren toch beide zo goed gericht.
Ik vergeef mij maar moeilijk mijn slecht gezicht,
kuiten aan te zien voor amforen
en evenmin vergeef ik het mijn oren,
die hadden de bloedsomloop moeten horen!

De verwisseling van prachtige vazen, twee Oudgriekse amforen, met de kuiten van een vrouw. Toen hij in gedachte, in slecht licht, op de vazen in één streek een bloem schilderde, werden het zijn strelende vingers die de benen van een vrouw beroerden. De dichter vraagt zich af wat er gebeurd is, hoe dat kon. Wil hij zichzelf vrijpleiten? Dat hij zich liet gaan, lag dat aan zijn slechte ogen? Nee, aan zijn oren die hadden het hartstochtelijk bonzen van zijn bloed, de hartstocht, moeten horen. Ongeblust verlangen dat lust en schoonheid verenigt.

Dat Kemp brildrager was, door verlangen verteerd werd, voegt in essentie niets toe aan dit gedicht waarin op perfecte wijze die diffuse overgang van werkelijkheid naar verbeelding verwoord is. Dat het hier om zondige verbeelding gaat, weten we ook zonder het katholieke Maastricht erbij te denken.

Raw Sienna

Gekomen aan het eind van mijn
persoonlijke herfst vol zonneschijn
ruik ik nog eens jaartallen uit
mijn jeugd, al ritselt de kleur van verval
in geelbruine tinten overal.

Alweer schitterend in zijn eenvoud, zelfs in het voor de hand liggend rijm – ik zei het al Kemp moet het niet van de perfectie hebben, ook niet in het vervolg:

Geen kenmelodieën, geen kengetal,
geen hoorn, geen harp, geen fluit,
geen strijkers gesteund door bazuingeschal,
maar wilgeloof haast in regen verteerd,
met beukeblaren geaccentueerd,
ik droom ze nog om tot tapijt.
Ik meet de maat met vereenzaamd hart
tussen de stammen in lijkdienstzwart
en klaag de Winter aan,
tot naast het sterfhuis in een vergezicht,
begeleid door het groot-orgel van het licht,
de belofte van Lente komt staan.

Met vereenzaamd hart sterven in het groot-orgel van het licht  op het moment dat de lente zich aankondigt, een helend visioen dat met de aanstaande dood wel moet verzoenen.

Maar laat ik hoopvol – nog hoopvoller, afsluiten met

New Blue

Voor een nieuw blauw rukt mijn fanfare uit
en ik weer naast de grote trom.
Mijn jongensvoeten markeren hun geluid
weer eens naast ’t koperbrons, en ‘Kom!’
roep ik naar alle kinderen langs de straat.
‘Kom mee!’ Ik ben weer kind-soldaat
en dien bij alles wat nu slaat
op vellen of blaast in koperen buizen!
‘Kom mee!’ Trap het gras en de plavuizen!
Om weer kind te zijn, is het nooit te laat!

Om weer kind te zijn, is het nooit te laat. Om poëzielezer te worden, is het nooit te laat.

Tot slot. Brengt u hier eens middag door. Kijk, lees, en nog eens en nog eens en maak u de poëzie en de fotografie eigen. Beleef met de dichter het gevecht met de tijd, de strijd om het licht, het spel met de lust, de hartstocht en de woorden, beleef met de fotografen de strijd om idee en vorm.

Maar ben voorzichtig. De dichter neemt u mee waar u bij bent.
Bedenk wat hij overweegt bij de kleur Apricot: Tussen likeuren en rode wangen / vegeteer ik, volgens de legende / in een tuin vol abrikozen en ogen / maar dat is gelogen, want (…)

ik mag er niet met mijn mond induiken
ik mag alleen likeuren zien en ruiken

Ongeblust verlangen, voor u het weet, gaat het u ook parten spelen.