Tag archieven: biografie

Pierre Kemp en het huis op nr. 17. Een film van Kees Hin

Ter gelegenheid van het verschijnen van het Verzameld werk van Pierre Kemp, op 28 november 1976, zond de NOS in de televisierubriek Beeldspraak een film uit van regisseur Kees Hin: Pierre Kemp en het huis op nr. 17. De dichter, die negen jaar eerder was overleden, komt daarin tot leven middels herinneringen van de familie Leunissen, die twee huizen van Kemp vandaan in de Turennestraat woonde. Vader Jef Leunissen,  zijn vrouw,  dochter Carla en zoon Paul. Ook Pierre Kemps zoon Hub komt aan het woord, met Toine, zijn oudere broer als toehoorder.

De dichter K. Schippers (Gerard Stigter) doet de interviews, maar vooral: hij leest met hoorbare affiniteit en met een aanstekelijke vorm van genoegen voor uit Kemps gedichten. Er zijn een paar ‘onbekende’ foto’s van de dichter te zien en ook de originele Engelse verfdoos, die Kemp tot het schrijven van een complete gedichtenbundel inspireerde, komt in beeld.

Er werd in 1976 her en der wat gemonkeld over de volgens sommigen wat al te grote nadruk op Pierre Kemps dichterlijke fascinatie voor vrouwen in deze film. In Pierre Kemp en het huis op nr. 17 vormt die weliswaar een belangrijk gegeven, vooral in de gesprekken met mevrouw Leunissen-Stultiëns en haar dochter, maar ook de muziek waar Kemp zo van hield (door Jef Leunissen toegelicht aan de hand van werk van Maurice Ravel) komt ter sprake.

Wel moet ik de in de film gedane suggestie tegenspreken dat de bewoners van Turennestraat 17 de enige waren met wie Pierre Kemp in zijn buurt contact onderhield. Ook met zijn directe buren, de weduwe Tuinstra-Kengen en haar dochter Tonia, op nummer 19, had de dichter een goede relatie, zoals onder meer bleek uit zijn gedicht bij de dood van mevrouw Tuinstra in 1952. (Zie daarvoor mijn Pierre Kemp. Een leven. Nijmegen, Vantilt, 2010, 471-473 en de voorlaatste bladzijde van het kleurenkatern tussen 336 en 337.)

Mevrouw Leunissen-Stultiëns stond model voor ‘Mevrouw N.N.’ uit een gedicht dat in 1947 door Kemp werd opgenomen in zijn bundel Phototropen en noctophilen. ‘
Mevrouw N.N. te zijn’ wordt in de film aan haar voorgelezen; zij geeft er vervolgens commentaar op.

Mevrouw N.N. te zijn

Ik voel mijn gezicht nu als dat van Mevrouw N.N.
en zie nu alles door haar Maja-kop.
Mijn ogen zijn nu zwart, mijn lippen wen
’k aan vlies van rouge, dat slaapt als mond er op.

Als ’k denk, dat ik met zulk een mond in mijn gezicht
haar man en kindren tegenkussen zou,
dan weet ik toch, hoe ik allicht
niet zo zou zoenen als een moeder en een vrouw.

Maar nu moet ik toch glimlachen met haar lach,
mijn wangen en mijn schoonheidskuiltjes zijn van haar
en dat duurt me nu weer de héle dag.
Mevrouw N.N. te zijn is lokkend en toch raar.

Met dank aan Kees Hin en Gerard Stigter die vriendelijk toestemming gaven de film Pierre Kemp en het huis op nr. 17 via onze website te vertonen.

De Heer van het Meel. Pierre Kemp en pater Oscar Huf S.J.

In de jaren twintig van de twintigste eeuw gaf Pierre Kemps dichterschap nog blijk van een expliciet katholieke inspiratie, hoe onconventioneel het ook was in beelden en toon. Onder de ongepubliceerd gebleven bundels die hij tegen het eind van dat decennium trachtte samen te stellen was ook een collectie godslyriek, onder de aan de Openbaring van Johannes (10:12) ontleende titel ‘En ik wendde mij om om de stem te zien die tot mij sprak’. Het betrof merendeels vrij lange gedichten, zoals ‘Voorbijgang des Heeren’, ‘Litanie’, ‘Alarm’, ‘Helle ontmoeting’, ‘Wijding’, ‘Zonsondergang’ en ‘Hemelvaart’, die eerder waren verschenen in De Beiaard, Eucharistisch Congresboek, Roeping en de letterkundig almanak Erts.

In het persoonlijk archief van Pierre Kemp bevindt zich een ongedateerde brief, waarschijnlijk daterend uit 1926, van de jezuïetenpater Oscar Huf, waarin deze schrijft:

AMDG    Abdij Tongerloo

Waarde Dichter,
Op reis achterhaalt mij Uw vriendelijk schrijven.
Laat ik kort zijn. Ge kunt zeggen
‘De Heer van het Meel’
Dus: ‘De Heer van het Meel is al uit’
De kwestie zit ‘m hierin:
na de Consecratie is er geen meel meer.
De zelfstandigheid van brood heeft door de Consecratie
plaats gemaakt voor de zelfstandigheid v/h
Lichaam en Bloed van Jesus Xristus.
Dus ‘kettert’ gij met: ‘de Heer in zijn Meel

Hartelijke groeten in haast  tt in Xo.
Oscar Huf S.J.

Pater Oscar Huf (Amsterdam 1882 – Grave 1950), vierenhalf jaar ouder dan Pierre Kemp, verbleef geruime tijd in Maastricht, waar zijn orde aan de Tongersestraat haar priesteropleiding had. In 1920 vinden we hem vermeld als initiatiefnemer van de rooms-katholieke voetbalclub Rapid, opgericht als tegenhanger van de neutrale Maastrichtse Voetbal Vereniging (MVV). Maar dit terzijde. De zeker niet in voetbal geïnteresseerde Pierre Kemp raadpleegde hem indien nodig in theologische aangelegenheden, zoals blijkt uit bovenstaande brief waarin pater Huf (auteur van De sacramentshymnen van den H. Thomas van Aquino, Maastricht 1924) de dichter naar het katholieke leerstuk van de transsubstantiatie verwijst.

Aardig is dat naspeuringen in Pierre Kemps archief ook aan de oppervlakte brengen waarop Hufs brief en dus Kemps vraag betrekking had. Kemp werkte in de zomer van 1926 aan een (bij mijn weten ongepubliceerd gebleven) gedicht dat hij ‘Voor de vruchten er aarde noemde’ en dat een evocatie moest zijn van de sacramentsprocessie, die traditoneel uittrok op de tweede donderdag na Pinksteren. Daarbij wordt in een plechtige stoet een geconsecreerde hostie in een monstrans door de straten (en velden) gedragen.
Enkele regels uit Kemps gedicht:

In het land van Limburg hangt een bel.
Trekt ze snel, trekt ze fel!

De Heer is al uit in Zijn Meel
Van de Ronde der Genade.
De weg door de velden vlamt blauw, rood en geel
Van bloemen en kerkgewaden.

De Heer in zijn Meel wil nu wandlen gaan
En schouwen hoe er de aren staan.

[…]

De Heer van ’t Meel schouwt uit de gouden ronde
Naar ’t wijde graan, hoe dat zijn aren pijlt.
Hij peinst wel even op de buiten-zonden,
Maar zegent toch en onverwijld.

Wanneer we deze strofen leggen naast de brief van pater Huf zien we dat Pierre Kemp zowel diens rechtzinnige formulering gebruikt als de theologisch problematische constructie ‘De Heer in zijn Meel’, en deze laatste zelfs tot twee keer toe.

De kool en de geit? Ach, ik vertel het hier omdat ik het zo curieus vind. En ook, als ik eerlijk ben, om mijn plezier om het woord ‘buiten-zonden’ dat Kemp in de voorlaatste regel van het citaat gebruikt. Dat is de ondeugende dichter, die vanaf het einde van de jaren twintig met name in het tijdschrift De Gemeenschap steeds meer zijn eigen gang zal gaan. Met die ‘buiten-zonden’ is alles bedoeld wat zich zoal aan amoureusheden in het korenveld kan hebben afgespeeld. De Heer denkt daar wel even over na, maar ziet er geen reden in om aan het graan zijn zegen te onthouden.

De slotstrofen van Pierre Kemps typoscript 'De legende van het goede brood' (RHCL, Limburg).
De slotstrofen van Pierre Kemps typoscript ‘De legende van het goede brood’ (RHCL, Limburg).

O ja, en over pater Huf nog even. Ook de in Maastricht geboren en opgegroeide schrijver Salvador Hertog (1901-1989, hij kwam net als Pierre Kemp ter wereld in de Mariastraat) heeft hem gekend. Naar hij mij eens vertelde is de ‘menselijke, al te menselijke’ pater jezuïet uit zijn verhalenbundel Meijer en ik (Amsterdam, De Bezige Bij, 1980) niemand minder dan Oscar Huf, ‘moderator van de plaatselijke rooms-katholieke jongelingsvereniging’. ‘Hij had de dezelfde naam als een bekend schoenfabrikant’. En ook dat klopt.

Te plechtig of te hoog van toon? A. Roland Holst en Pierre Kemp

A. Roland Holst, gefotografeerd door Lucebert. (Foto ontleend aan www.hetgeheugenvannederland.nl
A. Roland Holst, gefotografeerd door Lucebert.
(Foto ontleend aan www.hetgeheugenvannederland.nl

Geen groter verschil tussen dichterlijke persoonlijkheden, in poëticaal en sociaal opzicht, dan dat tussen Pierre Kemp en A. Roland Holst (1888-1976). Tussen de dichter afkomstig uit een Maastrichts arbeidersmilieu, die voor zijn beste en meest typerende werk blijvende inspiratie vond in de ‘gewone’ dingen om hem heen (‘Het is zo stil in de keuken / en de maan schijnt op een ei’), en de ‘Prins der dichters’, opgegroeid in een welgesteld gezin in het Gooi en representant van een aristocratisch en profetisch dichterschap. Tussen de sterk zintuiglijke en aardse dichter en de schrijver van een hooggestemd oeuvre vol heimwee naar een mythische wereld achter de kim. Tussen de teruggetrokken Kemp, die zijn boterham had verdiend met kantoorwerk op het loonbureau van een Zuid-Limburgse steenkolenmijn en de van jongs af rentenierende Roland Holst, een Bekende Nederlander, die relaties onderhield met het koningshuis.

Een dergelijk verschil hoeft natuurlijk niet te betekenen dat beide dichters elkaars werk niet konden waarderen. A. Roland Holst maakte deel uit van de vijfhoofdige jury die aan Pierre Kemp de P.C. Hooftprijs 1958 toekende (op 26 mei 1959 uitgereikt ten huize van de dichter in de Turennestraat). Holst en Kemp hadden op vrijdag 22 maart 1957 met elkaar kennis gemaakt, toen de in Bergen (N.H.) woonachtige dichter, onderweg van Brussel naar huis, zijn Maastrichtse collega had opgezocht in gezelschap van de uitgever Bert Bakker en zijn vrouw. In feite betrof het een verlaat verjaardagsbezoek. Kemp was op 1 december 1956 zeventig geworden; Holst had meegewerkt aan het Liber Amicorum voor de jarige en Bakker had diens ‘jubileumbundel’ Engelse verfdoos uitgegeven.

Roland Holst had een half jaar later, op 23 mei 1958, de leeftijd der sterken bereikt en was door Kemp bij die gelegenheid vereerd met een vijfdelige gedichtenreeks (in Kemps terminologie een ‘suite’) onder de titel ‘Facetten van het dichterleven’.

Roland Holst had Kemp voor dit verjaardagsgeschenk bedankt met een brief waarin hij onder andere schreef, met hoffelijke zwier: ‘Mijn gedichten maken het U – vrees ik – nauwelijks aannemelijk, dat mij de Uwe zoo dierbaar zijn’.[1]

Dat ging dus over het hierboven bedoelde verschil tussen beider werk.

Een jaar later kwam dit aspect van hun verhouding – een verhouding op afstand, maar daarom niet minder van vriendelijke aard – opnieuw ter sprake. Kemp had Holst na de uitreiking van de P.C. Hooftprijs twee recente gedichtenbundels toegestuurd (Twee families en één poederblauw, 1958, en Emeritaat, 1959). Holst antwoordde op 6 juni 1959 vanuit Bergen:

De ontvangst van uw beide bundels, met opdrachten, gaf mij een warm gevoel van dankbaarheid, een brandend gevoel van schaamte. Toen de prijs werd uitgereikt was ik met Bert Bakker in Luxemburg, waar ik mijn [71e] verjaardag ontvluchtte, anders had U mij zeker ook zien opdagen, want geen lid van de jury was, met Morriën, zóó verheugd, dat de Hooftprijs U werd toegewezen, al bij de 2e vergadering, als ik. – Bakker en ik hadden het voornemen, U samen uit Luxemburg onze gelukwenschen te schrijven, maar het gelukkige leven van die dagen bleek ruïneus voor alle goede voornemens – en toen ik hier terugkwam vond ik een verjaardagspost, mij een weeklang epistolair paralyseerde. Het is de eenige verontschuldiging – maar zij mag gelden, hoop ik.’[2]

Samen met zijn brief stuurde Roland Holst Kemp een exemplaar van het samen met Simon Vestdijk gepubliceerde Swordplay Wordplay. Kwatrijnen overweer (1950). Als opdracht schreef hij daarin:

Voor Pierre Kemp,
met warmen dank voor
zooveel gedichten, die zelfs
déze wereld nog bewoonbaar
maken –
van
A. Roland Holst

Bergen N.H. –
6.vi.’59

Het is in het licht van het hierboven beschrevene een interessante opdracht. Kemp was inderdaad een dichter van ‘déze wereld’, anders dan Roland Holst met zijn hang naar het bovenzinnelijke.

In zijn brief knoopte Holst hier nog een bekentenis aan vast:

Uw presentexemplaren (ook het vorige) had ik al lang beantwoord met iets van mijzelf, als ik niet zoo onzeker was geweest van een ‘dichterlijk welkom’ – ik zou mij n.m. zoo goed voor kunnen stellen, dat mijn gedichten U bepaald niet “liggen” (te plechtig of te hoog van toon) – daarom stuur ik U hierbij een exemplaar, dat ik nog vond, van het kwatrijnen-duel, dat ik indertijd met Vestdijk uitvocht. –

Als ik ooit weer eens in Limburg verzeild raak,  mag ik ’t U dan laten weten om een bezoek af te spreken?

Met vriendelijke groet – en de meeste hoogachting,

Uw A. Roland Holst

 

[1] Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. Nijmegen, 2010, 573.

[2] Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht, Archief Pierre Kemp. De overige juryleden waren Garmt Stuiveling (voorzitter), Max Nord en Jan Wit. De prijs werd Pierre Kemp in zijn werkkamer namens de minister overhandigd door dr. J.H. Wesselings, secretaris-generaal van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.

Pierre Kemp in de Turennestraat (1)

Ondanks zijn wat schuchtere, om niet te zeggen schuwe aard onderhield Pierre Kemp goede relaties met een aantal buurtgenoten in de Maastrichtse Turennestraat.
Het was echt zijn habitat.

In september 1958 zocht Willy Paulissen, tweeëntwintig jaar oud, woonachtig op nummer 5 en zoon van de man die Kemp in 1955 aan zijn Engelse verfdoos had geholpen, contact met de dichter. Willy studeerde aan de kweekschool voor onderwijzers Christus Magister in Heerlen, waar hij les kreeg van de neerlandicus Harry G.M. Prick (1925-2006), die zelf sinds januari 1958 een geanimeerde correspondentie voerde met Pierre Kemp. Prick had Paulissen junior erop geattendeerd dat een groot dichter bij hem in de straat woonde. Daar was Willy zich tot dan toe niet van bewust geweest. Hij besloot zijn werkstuk voor het examen Nederlands, af te leggen in 1959, aan Kemp te wijden en vroeg belet bij zijn studieobject.

Van zijn tweede bezoek aan Pierre Kemp heeft Willy Paulissen aantekening gehouden.[1] De visite vond plaats op dinsdag 21 oktober 1958 van 8 tot 9 uur ’s avonds.
Het gesprek ging achtereenvolgens over toneel, voordracht en ballet, over kleurenpsychologie, over Chinese en Japanse dichters, over de gedichtenbundel Vier families en één poederblauw (1958), over het boek The Romance of Chinese Art (1936) van R.L. Hobson en anderen, waarvan Kemp een exemplaar bezat, en over het kopen van boeken.
Wat het eerste onderwerp betreft, zei Kemp niet te houden van voordracht. ‘Volgens hem moet men een gedicht in stilte genieten om de geluiden zelf te kunnen horen, want ’n gedicht wordt immers ook bij diepe stilte van dichter en omgeving geboren […]. Op mijn vraag of hij dan ook niet van toneel hield en de voordracht niet als kunst beschouwde, lachte hij even en zei, dat ieder zijn eigen voorliefde heeft. Hij kon de gedragen, slepende toon niet waarderen en meende dat de nederlandse voordracht steeds te dramatisch en droefgeestig was, terwijl toch niet steeds aanleiding toe was. […]
In zijn Amsterdamse tijd [1915] zag hij wel eens toneel en ballet. Zo noemde hij Midzomernachtdroom van Shakespeare. Ook zag hij ballet, maar [hij] zei liever balletmuziek alleen te horen, en niet te hoeven kijken naar de afleidende bewegingen en de dwaze kledij. Dit zeggende lachte hij enigszins spottend.’

Nu is het inderdaad zo, dat balletmuziek in Pierre Kemps grammofoonplatencollectie goed vertegenwoordigd was. Favorieten waren bijvoorbeeld Daphnis et Chloé van Maurice Ravel en Le Festin de l’araignée van Albert Roussel. Dat nam echter niet weg dat de dichter wel degelijk geïnteresseerd was in de visuele aspecten van ballet. Hij bezocht weliswaar sinds lang geen voorstellingen meer, maar boeken over dans bezat hij wel. En had hij zich in 1931 niet met al zijn fantasie en tekenkunst gestort op het ontwerpen van dansscènes? Of zoals hij het zelf in een (concept)brief aan een onbekende adressant in de Verenigde Staten noemde: ‘It are for the most part sketches for catch-dances or catch- and/or undressing and dressing dances.’[2]
Wat zijn boeken over ballet betreft: in zijn bibliotheek, die bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek Maastricht, bevindt zich bijvoorbeeld Design for the ballet door Cyril W. Beaumont, een speciale, 152 pagina’s omvattende aflevering van het tijdschrift The Studio uit 1937, met 250 afbeeldingen van kostuum- en decorontwerpen van beroemde designers. En ook de Dictionnaire du Ballet moderne, in 1957 verschenen te Parijs en blijkens notities op de kaft door Kemp terdege ingezien eind mei / begin juni 1958.[3] Enkele maanden voor zijn gesprek met Willy Paulissen over ‘afleidende bewegingen en dwaze kledij’. Opmerkelijk ook: voor Harry G.M. Prick en zijn verloofde Lily Maessen schreef hij een ‘suite’ van negen gedichten, Ballet de Coeur, die eind september 1959 het licht zag in de vorm van een boekje ter gelegenheid van het op 1 september gesloten huwelijk. Het waren gedichten met Franse titels, aanduidingen van choreografisch gedachte scènes: ‘Entrée romantique’, ‘Couleur de chair’, ‘La voix sous le soleil’ enzovoort.

De gesprekken van Willy Paulissen met Pierre Kemp kregen ook nog in 1959 een vervolg. In een briefje gedateerd 18 juni 1959 schreef de dichter aan de student:

Leest U, als besproken, elke regel vers grondig, desnoods nog van achteren naar voren.
Gaarne zie ik U dan met Uw selectie weer verschijnen hier.
Tot dan, met vriendelijke buurtgroet,
Uw
Pierre Kemp

In de tussentijd was ook Willy’s vader, Coen Paulissen, die als expeditiechef bij Vroom & Dreesmann werkte, weer eens in actie gekomen voor de oude dichter. Op 18 november 1958 schreef Kemp aan Paulissen senior:

Voor een braaf jongetje[4] van een mijner litteraire vrienden, moet ik een doos ‘LEGO-BOUWSTENEN’ kopen of beter gezegd laten rijden tegen 6 December e.k..
Deze dozen worden bij V. & D. verkocht. Ik zelf kan er niet komen en mijn huisgenoten doen het niet graag, bang dat ze het niet goed doen.
Zoudt U niet zo vriendelijk willen zijn, mij hierin van advies enz. te willen zijn? Ik heb hier het foldertje, waar een aantal modellen op staan. Het gaat om een doos van ± f. 10.- met zoveel mogelijk blokjes om te bouwen. Bij voorbaat dankend voor de te nemen moeite, hoogachtend,
Pierre Kemp

Een kleine week later was de missie van de heer Paulissen voltooid. Pierre Kemp schreef hem:

Deze dagen ontving ik van V. & D. door Uw goede zorgen de Lego-doos voor het brave jongetje. Ik heb de chauffeur direct betaald en zo zal dit ook wel in orde zijn.
Mijn hartelijke dank voor Uw tussenkomst in deze en gaarne tot wederdienst bereid,
met vriendel. gr. en hoogachting
Pierre Kemp

Dit briefje werd Kemps straatgenoot, acht huizen verderop in de richting van het Sterreplein, per post bezorgd. (De door de dichter gefrequenteerde rode brievenbus stond schuin tegenover zijn huis, op de hoek met de Antoon Lipkensstraat, bij het nu al geruime tijd geleden gesloopte patronaat.)

Wie hier wie een wederdienst bewees, Kemp die Willy gewillig te woord stond over zijn poëzie of Coen Paulissen die Kemp van dienst was met betrekking tot de legoblokjes, dat was om het even. Met Willy bleven de contacten in ieder geval bestaan tot in 1963.
Op 18 december 1961 dankte de dichter zijn studieuze lezer voor diens ‘gestadige belangstelling in mijn dichtwerk gedurende al enige jaren.’

pinksterbloemen2

Op 15 juni 1962 liet Willy Paulissen, inmiddels getrouwd, ’s avonds tegen kwart voor 7 door zijn vrouw Hanny een bos pinksterbloemen, geplukt langs het Albertkanaal (Pottenberg) bezorgen bij Pierre Kemp. Hij noteerde later:

De andere dag zag ik de bloemen voor de ruit staan, zichtbaar door de gordijnen. Ik wist dat ik P.K. hiermee blij zou maken.

Die dag revancheerde Kemp zich met een gedicht, sprookjesachtig, als van Hans Christian Andersen:

PEENKSTERBLOMME
(Margerieten)
               voor Willy Paulissen

De bloemen keken door de blauwe ruiten
en zagen de wassende maan.
‘Alles is nu toch zo vrij daar buiten
en wij moeten achter de glazen staan!’
De oudste bloem, het eerst compleet gekomen,
sprak met de stem-van-bloemen-dromen:
‘Ja, maar wij staan hier in het dichterhuis
met al zijn rijen boeken. Dat geruis
daar is niet van een vlinder van de nacht.
Het is zijn eigen geest, die dankt héél zacht
zowel de schenker van ons stille bloemen,
als de bevallige, die ons tot hem bracht
en waar hij niet de naam van weet, om die te noemen.’

Nacht van 15 op 16 juni 1962.

Dit is Pierre Kemp op zijn charmantst. Een alleen maar impliciete verwijzing naar het feit dat hij wel veel van weidebloemen, maar eigenlijk niet van bloemen in vazen hield. Geplukte of afgesneden bloemen golden voor hem in zekere zin als vermoord. Maar vooral: hij voelde een zekere verlegenheid over het feit dat hij ‘de bevallige’ die hem de bloemen bezorgd had in zijn dankvers niet bij haar naam kon noemen. (De naam was Hanny Jurgens, en het toeval heeft gewild dat zij een dochter was van Hub Jurgens, een jongere collega van Pierre Kemp op het kantoor van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven.)

Een jaar later, in juni 1963, herhaalde Willy Paulissen zijn bloemengroet. Opnieuw stuurde hij een boeket dat hij bij de wijk Pottenberg, waar hij sinds zijn huwelijk woonde, had geplukt. Kemp schreef hem:

Voor Uw fleurig juni weiden-boeket-der-velden hierbij mijn beste dank. U hebt het mooi gekozen in de goede soorten, die mij al uit mijn kinderjaren bekend zijn en bijgebleven en bij herhaling in mijn kleine en grotere gedichten zijn opgenomen.

 

Een volgend bericht in deze serie gaat over Pierre Kemp en de bewoners van Turennestraat 19.

 

[1] Ik dank de heer W. Paulissen hartelijk voor de inzage die ik enkele jaren geleden mocht hebben in zijn memorabilia betreffende Pierre Kemp.

[2] Meer hierover in Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven. Nijmegen, Vantilt, 2010, 331-333.

[3] Zie de catalogus van (een belangrijk deel van) Kemps boekerij in Wiel Kusters / Harry G.M. Prick, ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek. Maastricht, Datawyse / Universitaire Pers Maastricht, 1995.

[4] Bedoeld was Folkert Tijdens, het zoontje van E.F. (Harrie)Tijdens, dermatoloog en oriëntalist. Over Tijdens zie: Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven, passim.

Pierre Kemp tekende in de Jezuïetenberg

Over de voormalige mergelgroeve in de Cannerberg in Maastricht die de Jezuïetenberg wordt genoemd, valt veel te vertellen. Van 1880 tot 1967 leefden de theologanten van het Canisianum zich daar op hun wekelijkse recreatiedag uit door in de mergel te beeldhouwen of op de wanden te tekenen of te schilderen. Ook legden ze er miniatuurwaterwerken aan.

De laatste en meest omvattende publicatie over de Jezuïetenberg is het boek van T. Breuls en P. Houben, De Jezuïetenberg (2008), verschenen als nummer 70 van de historische reeks Maastrichts Silhouet.

Wat daarin niet vermeld wordt en wat ik ook elders nooit gelezen heb, is dat Pierre Kemp, die via zijn mentor pater Jos. van Well S.J. in contact stond met de Maastrichtse jezuïeten, in 1915 in de Jezuïetenberg een grote houtskooltekening heeft gemaakt. De tekening is gesigneerd P. Kemp en twee keer gedateerd: 17 juni 1915 en 13 augustus 1915. Hij heeft er dus bij twee gelegenheden aan gewerkt.

tekening Jez. berg nogmaals

handtek PK Jezuietenberg

Kemp handtekening1

Kemp woonde in 1915 gedurende negen maanden in Amsterdam, waar hij als leerling-journalist werkte bij het katholieke dagblad De Tijd. Hij had er veel last van heimwee en is eind 1915 definitief naar Maastricht teruggekeerd.

Op de tekening die hij maakte ligt aan de horizon, achter een glooiend landschap, een stad. Hoewel het beeld van het landschap dat zou kunnen suggereren, is die stad niet Maastricht. Ze lijkt ontsproten aan zijn verbeelding.

Ik zag de tekening voor het eerst op 5 augustus 2008. Het voelde als een ontdekking.

José van Dijck maakte de foto’s.

 

De adressen van Pierre Kemp

Vandaag is het 129 jaar geleden dat – op 1 december 1886 dus – in de Mariastraat, in het centrum van Maastricht,  Pierre Kemp werd geboren.

Als geboortehuis vond ik in de gemeentelijke archieven het niet meer bestaande nummer 15 vermeld.

Mariastraat 17, Maastricht.
Mariastraat 17, Maastricht.

In 1887 woonde het gezin van de molensteenkapper Hubertus Kemp in de Rechtstraat in Wyck, op het huidige nummer 79. In 1888 weer in de Mariastraat, nu op nummer 17 (zie de foto). Kemp heeft zelf altijd gemeend dat hij in de Rechtstraat was geboren.

In 1890 verbleef het gezin Kemp in het Duitse Poppelsdorf, bij Bonn, waar vader werk had gevonden als Steingut- und Porzellandrucker.

In 1890 vestigde Hubertus Kemp zich met vrouw en zoon weer in Wyck-Maastricht: Rechtstraat 74 en 94 (hier werd op 31 december 1890 een tweede zoon geboren: Mathias). Vandaar ging het naar de Maastrichter Smedenstraat (nummer onbekend) en de Meerssenerweg (idem). Vervolgens weer naar Wyck: Stenenwal 12, Rechtstraat 13, Rechtstraat 1, Stenenwal 15,  Mariastraat 11, Lage Barakken 13 en Lage Barakken 5.

Van Lage Barakken 5 verhuisde Kemp, achttien jaar oud, op 26 februari 1915 naar Amsterdam om leerling-journalist te worden bij het dagblad De Tijd. In december was hij weer terug in het ouderlijk huis, Lage Barakken 5.

Na zijn huwelijk, op 11 januari 1918 met Tine Mommers, verhuisde hij naar Haanrade, gemeente Kerkrade. Maar in october keerden de echtelieden alweer terug naar Wyck: Cörversplein 6.

In 1919 was het adres Wycker Grachtstraat 10C, in 1924 Sint Antoniuslaan 55B, in 1927 Sint Maartenslaan 37. Van 23 april 1929  tot zijn dood in 1967 woonde Pierre Kemp met zijn vrouw en, inmiddels, drie zonen in de Turennestraat op nummer 21.

Al die adressen, en zeker de serie woningen waar de dichter nog met zijn ouders (en broer) heeft gewoond, zeggen in hun totaliteit iets over de woningvoorraad en de woonomstandigheden in de laat-negentiende-eeuwse en vroeg-twintigste-eeuwse industriestad Maastricht. Het zal in de meeste gevallen om niet meer dan een- of hoogstens tweekamerwoningen zijn gegaan in huizen waarin meerdere gezinnen verbleven. Vanuit dat wel zeer beperkte ‘woongenot’, tegen relatief hoge huurprijzen, kon men al gauw de indruk krijgen dat men zich op een ander adres enigszins kon verbeteren, hoe minimaal ook.

Wycker Pastoorstraat, Maastricht

Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.  Foto's: Wiel Kusters
pacific3
Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014. Foto's: Wiel Kusters
Wycker Pastoorstraat, Maastricht, 15 december 2014.
Foto’s: Wiel Kusters

In de zomer van 1898 speelde Pierre Kemp, elf jaar oud, in de straten van Wyck treintje met Eugenie Lyon, het tienjarige dochtertje van een conducteur van de Grand Central Belge, de maatschappij die de spoorlijn bereed die Maastricht met het Belgische railnet verbond.

Eugenie woonde met haar ouders aan de Sint Maartenslaan (toen nog Kerkweg geheten) op nummer 5.

Over dat treintje spelen met zijn eerste muze, over de trottoirbanden in Wyck, schreef Pierre Kemp het lange gedicht ‘Pacific’, dat in 1946 in boekvorm verscheen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag.

De titel ‘Pacific’ is een verwijzing naar een door de treinenliefhebber Kemp bewonderd locomotieftype, de Pacific 231, en herinnert ook aan een symfonie van Arthur Honegger, ‘Pacific 231’.

Pierre Kemps gedicht begint als volgt:

Weer word ik 2-3-1 en in de bochten
van de trottoirs begin ik weer mijn tochten.
’k Schuif met mijn schoenen niet, zo ’k deed als kind,
maar met mijn borsten zwoegend in de wind
wordt elke blok trottoirband kilometer.

Over de locatie van ‘Pacific’, de straten-in-aanleg waar hij met Eugenie treintje speelde, heeft Kemp in 1948, in een brief aan zijn vriend Karel Reijnders, verteld dat dit het gebied was ten westen van het oude station Maastricht Staatsspoor. ‘Het is ook thans nog mijn gewoonte op trottoirbanden te loopen en me locomotief te wanen en toen ik dit in 1946 bij mijn wandelingen naar het stadspark in genoemde straat deed’ – hij bedoelde de Wycker Pastoorstraat – ‘welde op een gegeven oogenblik de eerste regel in mij op.’

 

Turennestraat 21, Maastricht

Op 21 juli 2007 was het veertig jaar geleden dat Pierre Kemp in zijn geboorte- en woonplaats Maastricht overleed. Op 1 december van datzelfde jaar, ’s dichters verjaardag, werd een gedenksteen aangebracht in de gevel van het huis, Turennestraat 21, waar Kemp van bijna veertig jaar gewoond heeft en gewerkt.

Op de zwarte steen, ontworpen door Jos Keulen, staat een foto van Pierre Kemp uit 1961, het jaar waarin hij 75 werd. De foto toont hem staande in de deuropening.

Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.
Pierre Kemp, Turennestraat 21, Maastricht. Foto: Hein de Bouter, 1961.

Op de steen staat de volgende regels van Pierre Kemp, ontleend aan het openingsgedicht van zijn bundel Emeritaat (1959):

Ik woon al lang in een huis van de lucht,

iets hoger dan de vogels in de bomen.

En verder:

Hier woonde en werkte van 1929 tot 1967 de dichter Pierre Kemp.

Het is in de Turennestraat (met zijn bomen) dat Kemps roem als dichter van de unieke ‘kleine liederen’ begonnen is. Hier viel in juni of juli 1929, twee maanden na zijn verhuizing, de aflevering van het fameuze tijdschrift De Gemeenschap in de bus met daarin het gedichtje dat voor Kemp een ’tweede debuut’ betekende (na zijn eerste debuut, met de bundel Het wondere lied in 1914).

Verbascum

De dalen staan vol gouden torens.

De lippen van God bewegen

zich onder zijn sterren

en blazen slaap over de bloemen.

Kemps komst naar de Turennestraat in april 1929 viel dus nagenoeg samen met het begin van de bloei van zijn dichterschap. Het was ook de tijd waarin hij zijn lidmaatschap opzegde van de verzuilde R.K. Algemeene Kunstenaar Vereeniging, waarvan hij acht jaar lid was geweest. Hij deed dat met een brief waarin hij de bestuurderen voorhield, dat het voor alle kunst, de rooms-katholieke niet uitgezonderd, wenselijk is dat de kunstenaar zijn onafhankelijkheid behoudt en niet met behulp van een collectiviteit en in afhankelijkheid daarvan omziet naar een goede pers en beloningen in geld of eretekens.

Het was duidelijk: Pierre Kemp wilde niet meer de nadrukkelijk aan de katholieke zuil gebonden dichter en schilder zijn die hij geweest was. Vanaf nu woonde hij zelfbewuster dan ooit in het huis van de vrije verbeelding.

Zie: Wiel Kusters, ‘Gedenkplaat voor de dichter Pierre Kemp’ in De Maasgouw 127 (2008) 2, p. 52-55. Daar vindt men ook een overzicht van de vele adressen in Wyck, waar Kemp, geboren in de Mariastraat, vóór 1929 gewoond heeft.

Met Benno Barnard bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft: Turennestraat 21, Wyck-Maastricht.

Met Benno Barnard in 2011 bij het huis waar Pierre Kemp van 1929 tot zijn dood gewoond heeft.

Wie was Corrie de Bruïne? Biografisch nieuws (2)

Collectie Wiel Kusters
Collectie Wiel Kusters

Voor mij ligt een exemplaar van de tweede druk, uit 1920, van Pierre Kemps debuutbundel Het wondere lied uit 1914, een uitgave van L.J. Veen te Amsterdam. Op het schutblad prijkt de naam van de oorspronkelijke eigenaresse: Corrie von Geusau de Bruïne.

Pierre Kemp heeft op de franse titelpagina een gedicht geschreven:

Van den schrijver:
Toen sprak de ziel in ’t vrouwelijk gewaad
En keek naar die met ’t mannelijk gewaad:
“Weet gij, of iemand met u medegaat,
Wanneer zij naast u treedt den heelen weg?”

“Dit niet te weten is de grootste pijn;
Te zijn getwêen en toch alleen te zijn
En rondom ’t leven met een schoonen schijn….
Van groente en bloesems over boom en heg.

“Zoo!” zei die vrouwenziel en keek en zweeg.
Het scheen, dat zij zich even tot hem neeg,
Maar met ’t gebaar als van een dwangbeweeg.
Hij zag dat aan en deed de wimpers neer.
Hij wist het wel – al lang – en kloeg niet meer.

 De bundel met dit gedicht over eenzaamheid in een relatie, voor een vrouw die een goede verstaander moest zijn, dook in 2005 op op een kleine boekenmarkt in Zaltbommel. Het is mij tot nu toe niet gelukt het hoe en waarom van dit opdrachtgedicht te achterhalen. Men vindt hierover dus ook niets in mijn biografie van Pierre Kemp. Wie was Corrie von Geusau de Bruïne en, het allerinteressantst, in welke relatie stond zij tot de dichter? Via internetgespeur ben ik erachter gekomen dat zij als Aleida Henrica Adriana Cornelia de Bruïne geboren is in 1881 in Zwijndrecht en in 1966 in Geldermalsen gestorven. Ze was een dochter van P.J.A. de Bruïne, burgemeester van Dordrecht. In 1902 werd Corrie door haar vader opgegeven als lid van het Algemeen-Nederlands Verbond, zoals vermeld staat in het verenigingstijdschrift Neerlandia, jaargang 6. In 1906 trouwde Corrie de Bruïne met jonkheer Gillis von Geusau, vanaf 1917 Gillis Valckenier von Geusau geheten. (Met dank aan Raymond Frenken.)

Waar kan Pierre Kemp, die Zuid-Limburg maar zelden verliet, Corrie de Bruïne hebben ontmoet? Zelf was hij, die sinds 1 december 1916 op het loonbureau van van de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven werkte, op 11 januari 1918 in Maastricht getrouwd met Tine Mommers.

Heeft Corrie de Bruïne wellicht behoord tot de kring rond de zangpedagoge Cornélie van Zanten in Den Haag? Op 3 juni 1917 vond te haren huize Kemps eerste ontmoeting plaats met de componist Hendrik Andriessen, met wie hij plannen voor een opera ontwikkelde.

(Meer over Van Zanten, Kemp en Andriessen in mijn biografie van de dichter, Pierre Kemp. Een leven, p. 205-206).

 

 

 

 

 

Hoe Remco Campert Pierre Kemps verjaardag vierde (1961)

campert

Op vrijdagavond 1 december 1961 werd in Maastricht met de opening van de tentoonstelling Nieuws van de Zwarte Man in Kunstzaal Dejong-Bergers aan de Grote Staat Pierre Kemps vijfenzeventigste verjaardag gevierd. (Pierre Kemp. Een leven, p. 616 e.v.) Na de opening was er een ontvangst op het stadhuis, waar de burgemeester een feestrede hield. De feesteling, wars van gezelschappen en geplaagd door lichamelijke kwalen, was bij dit alles niet aanwezig.

Tot degenen die zich die 1e december naar Maastricht hadden begeven behoorde ook Remco Campert. Het valt na te lezen in aflevering van zijn rubriek ‘Uit een schrijversleven’ in het decembernummer van het tijdschrift Podium (16e jrg. nr. 3). Ik haal zijn notities hier onder het stof vandaan.

 1 dec. Met Ha[n] Lam[mers] naar Maastricht om de 75ste verjaardag van Pierre Kemp luister bij te zetten. Voelde dit niet te kunnen laten, aangezien ook aanwezig bij begrafenis Nescio, waar van Oor[schot] onlangs in Tirade nog zo gevoelig over heeft geschreven. Een zondvloed van regen, een uur in de Maastunnel vastgezeten, pas om 21 uur in Maastricht. Veel verwachtend van zuidelijke gulheid naar stadhuis, waar in ijskoude hal geluisterd naar onduidelijke toespraken van mij onbekende heren, die plaatselijke grappen maakten en elkaar geschenken aanboden. Pierre Kemp zelf reeds te bed. Ook van Oor. niet aanwezig, maar die zal dan wel op de begrafenis zijn. Staande geluisterd, terwijl kou door de benen optrok en zich in de buik nestelde. Veertig man aanwezig en vier vrouw. Tenslotte applaus en toespraken over. Nu begint het eten en drinken in verwarmde dikbetapijte zalen. Welnee. Wel werd ons namens de burgemeester een glas van de smerigste witte wijn, die ik in jaren dronk, aangeboden. Dit alles nog steeds staande in slechtverlichte hal. In de verte staat Ger[rit] Borg[ers] in functie[1] te praten met plaatselijke grootheden. Boos jassen aan en weer weg. Maar bij de deuropening staande gehouden door plaatselijke kunstenaar. ‘We zien elkaar zo weinig, jullie uit het N. en wij uit het Z., laten we nog even gezellig samenzitten. Goed, goed. Ha. Lam.: ‘We wilden naar de Vogelstruus.’ (Een café dat hij kende.) Pl.k. (corrigerend): ‘Vogelstruis.’ Goed, hoe dan ook. Pl.k.: ‘Liever eerst naar het Haantje.’ Wij (beleefd): ‘Goed.’ Pl.k. (zich bedenkend): ‘Als het tenminste open is. Even kijken.’ Loopt hal uit, komt teleurgesteld weer binnen: ‘Het is dicht.’ Dus toch maar naar de Vogelstruis, café geheel gevuld met pl.k.’s, veel pijpen en baarden, leeftijd van middelbaar tot hoogbejaard, zelfs de enkele jongeren. Ook aanwezig, wonderlijk, Sim[on] Carm[iggelt] en zijn vrouw, in gezelschap van Ber[tus] Aaf[jes] en M. van der Pluh [Plas]. Aan eenvoudighouten tafel gaan zitten bij Ger. Bor. en tal van pl.k.’s. Een Els gedronken, plaatselijke drank, wee en onsmakelijk, helaas. Bier beter. Lucia Bokma, goed Fries. Het lijkt wel Reynders hier, maar dan plaatselijker. Weg, weg. Op zoek naar locale Lucky Star[2] en gevonden. Ongeveer leeg, maar muziek goed. Ogen dicht, net A’dam. Weg, weg. Om één uur sluit alles, dus  nog snel naar ander café. Druk. Aan lange tafels zitten de pl.k.’s, plus Ger. Bor., Sim. Carm., enz. Ha. Lam. mengt zich tussen de menigte. Wij aan de bar, whisky, lekker. Éen uur en nog lang niet aangeschoten. Wat te doen? Met een paar pl.k.’s (die opsommen wie ze allemaal kennen in Amsterdam en uitleggen waarom ze er nooit zouden willen wonen) in auto’s de grens over. Grensbomen open na twaalven. Grote, moderne café’s, neon, jukeboxes, bowling enz. Niet veel klanten en allemaal mannen. Woordenwisseling met pl.k. over verschillen tussen Noord en Zuid. Pl.k.: ‘Toen jullie nog in dierenhuiden liepen, droegen wij alle nette kostuums.’ Verontwaardigd en geheel gekleed aan de bar gaan zitten. Zuchten. Geeuwen. Drinken. Roken. Om vijf uur ’s ochtends terug naar hotel in M. […] Volgende ochtend […] bier gedronken om het lichaam te herstellen. Naar tentoonstelling Pierre Kemp. Lieve schilderijen, lieve gedichten, lieve krabbels, lieve foto’s, lieve man. Wij enige bezoekers, lieve bezoekers. Nu eenmaal toch in culturele bui, dus Ha. Lam. op orgel gespeeld in kerk. Daarna terug naar A’dam, maar auto wil niet starten en alle garages zijn dicht. Aangeduws met behulp van o.a. pl.k., die zich voorstelde op valreep: ‘F.V., portrettist.’ Maastricht uitgereden, alsof God ons op de hielen zat.

[1] Borgers was conservator van het Letterkundig Museum in Den Haag.

[2] dancing / jazzdiscotheek aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam.